Dag 5: Nagasaki

Na een goede nachtrust realiseerden we ons waar we waren: Nagasaki, een beruchte naam in de geschiedenis en wereldwijd bekend. Jammer genoeg niet omwille van het feit dat het een mooie en schitterende stad is, wel omdat hier op 9 augustus 1945 de tweede atoombom werd gegooid.  Een gruwelijk feit waar we de volgende dag meer over te weten zouden komen.

Net zoals in de meeste steden in Japan is ook in Nagasaki het openbaar vervoer perfect geregeld. Door middel van 4 tramlijnen kun je de meeste toeristische trekpleisters bezoeken en omdat dit sowieso de makkelijkste manier is besloten we het erop te wagen.

tramtram2

Na wat zoekwerk (zaten we in de goede richting?) kwamen we bij het Confucius Shrine. Het schrijn zou het enige confucianistische heiligdom buiten China zijn dat gebouwd werd door Chinese handen. Zelfs nu nog is de grond waarop het staat Chinees grondgebied en de landrechten worden gecontroleerd door de Chinese ambassade in Tokio. Het heiligdom werd gebouwd in 1893 door de Chinese inwoners van Nagasaki met de steun van de Qing-regering en werd ontworpen om te dienen als een plaats van verering en studie. De gebouwen werden zwaar beschadigd door de atoombom op 9 augustus 1945 en werden hersteld en opnieuw opengesteld voor het publiek. Het heiligdom werd grondig gerenoveerd in 1982. Buiten het heiligdom staan 72 standbeelden die de 72 volgelingen van Confucius voorstellen.

confucius-shrine-2confucius-shrine-18confucius-shrine-20confucius-shrine-27confucius-shrine-38

Te voet gingen we daarna verder naar Glover Garden.

Westerse invloeden zijn in Nagasaki overal te vinden, maar een van de mooiste voorbeelden is toch wel Glover Garden. Deze tuin vol Engelse koopmanshuizen ligt bovenop een heuvel met een prachtig uitzicht over Nagasaki. De tuin is vernoemd naar Thomas Glover, een Schotse handelaar die zich in 1859 in Nagasaki vestigde.

glover-garden-35
Thomas Glover

Glover kwam naar Nagasaki om daar de pas geopende Britse handelspost te leiden, maar begon ook al snel met zijn eigen bedrijf: Glover & Co. Bovendien was hij betrokken bij de oprichting van meerdere bedrijven die later de basis zouden vormen voor de grote multinational Mitsubishi en de Kirin Brewery Company. In 1863 bouwde hij zijn Glover House op de Minami-Yamate heuvel met zicht op de uitgestrekte baai van Nagasaki.

In 1858 kwam er een ware invasie van Europeanen naar Japan. In dat jaar kwam er een einde aan de Sakoku, een periode waarin Japan haar grenzen hermetisch had afgesloten voor de Westerse wereld. De overheid probeerde hiermee de internationale handel en het gevreesde Christendom buiten de deur houden. Ruim 200 jaar was Japan hermetisch afgesloten voor de buitenwereld, met als enige achterdeur Nagasaki waar nog wel gehandeld werd door de Portugezen en Nederlanders op het eiland Dejima. Toen er in 1858 een einde kwam aan de Sakoku werden er in Nagasaki diverse plekken aangewezen waar buitenlanders zich mochten vestigen, waaronder Minami-Yamate waar Thomas Glover ging wonen.

Het huis van Thomas Glover is nu het oudste houten huis in Westerse stijl in heel Japan en trekt ieder jaar zo’n 2 miljoen bezoekers. De architectuur is een mix van Westerse en Japanse elementen. Zo zijn er ramen in Franse stijl, Italiaans ogende veranda’s en Engelse schoorstenen. Dit terwijl het dak nog wel in Japanse stijl is uitgevoerd. In Glover Garden zijn er ook huizen van andere Europese kooplieden te bewonderen zoals het Ringer House en het Walker House.

glover-garden-12glover-garden-17glover-garden-20glover-garden-25glover-garden-27glover-garden-29glover-garden-30glover-garden-32

Een korte busrit later kwamen we aan op Dejima.

Dejima (in het Japans Tsukishima: “Eiland dat uitsteekt”) was een kunstmatig, waaiervormig eilandje van nog geen anderhalve hectare in de haven van Nagasaki in Japan. Dit eilandje was vanaf 1641 tot en met 1859 een Nederlandse handelspost en het enige contact tussen de westerse wereld en het afgesloten Japan.
In 1543 landde op Tanegashima een kleine Portugese vloot, de eerste Europese schepen die Japan bezochten. In 1549 arriveerde Franciscus Xaverius met een aantal metgezellen in Kagoshima op het eiland Kyushu. Dat was de aanvang van de missie van de jezuïeten in Japan. Vanaf 1570 werd de haven van Nagasaki geopend voor de handel met de Portugezen. Naast het handeldrijven waren de Portugezen actief in het bekeren van Japanners tot het katholieke geloof. In 1580 droeg de tot het christendom bekeerde Omura Sumitada (die Bartholomeus als doopnaam koos) de jurisdictie van Nagasaki over aan de jezuïeten. Het katholieke geloof kreeg aanvankelijk vaste voet in Japan, en de Portugezen verkregen het de facto monopolie op de zijdehandel met China.
In 1598 zonden Pieter van der Hagen en Johan van der Veeken een vloot van vijf schepen uit onder leiding van Jacob Mahu en Simon de Cordes om via de Straat van Magellaan Indië te bereiken. Van deze vloot bereikte alleen het galjoen De Liefde Japan; slechts 24 bemanningsleden hadden de reis overleefd. Zij werden door de shogun Tokugawa Ieyasu met veel belangstelling ontvangen. Met name de koopman Melchior van Santvoort heeft voor een goede verstandhouding gezorgd tussen de shogun en de Nederlanders. De handelspas die de shogun Tokugawa Ieyasu aan de Nederlanders verstrekte, gaf ze het recht te handelen in alle havens van Japan. In 1609 gaven de koopmannen Nicolaas Puyck en Abraham van den Broek een brief van Prins Maurits aan de shogun, met het verzoek om de Japanse havens voor de Nederlanders open te stellen. De brief viel in goede aarde en de Nederlanders kregen een handelspas voor toegang tot alle havens in Japan. In september van dat jaar huurden de Hollanders een huis op Hirado. In de beginjaren liet de handel veel te wensen over, maar toen de Nederlanders in 1624 een centraal gelegen handelspost op Formosa openden, ging het beter. Aanvankelijk aasden de Nederlanders ook op de rijk beladen Portugese schepen, wat tot een berisping leidde.

dejima-1

De opvolger van Tokugawa Ieyasu, Tokugawa Hidetada, was beducht voor de opdringerigheid van de Europeanen. In het bijzonder de pogingen van de Jezuïeten om bekeerlingen te maken onder de Japanners, waren hem een doorn in het oog; de tot het christendom bekeerde daimyo’s (landheren) en hun gebieden vormden belangrijke verzetshaarden tegen de macht van de shogun. Hidetada was vooral bevreesd voor het feit dat zij de paus als hoofd van de Kerkelijke Staat als hun leider beschouwden. In 1612 sprak de shogun een ban uit over de verspreiding van het katholieke geloof en in 1616 werd, met een uitzondering voor China, de buitenlandse handel beperkt tot de havens van Hirado en Nagasaki.
De opvolger van Tokugawa Hidetada was Tokugawa Iemitsu. Anders dan zijn illustere grootvader streefde Tokugawa Iemitsu naar sakoku, de volledige afsluiting van Japan van de buitenwereld. In 1634 begon de aanleg van het kunstmatige eiland Dejima, waarop twee jaar later de Portugezen werden opgesloten. In 1637 brak in Shimabara een opstand uit tegen de anti-christelijke politiek van Iemitsu, waarbij duizenden het leven lieten. Bij deze opstand waren ook Hollanders betrokken. Onder Nicolaes Coeckebacker beschoten zij aan de zijde van de shogun het fort Shimabara. In 1639 werden de Portugezen het land uitgezet en vaardigde de shogun een verbod uit op handel met de Portugezen, op straffe van de dood. Toen in de zomer van 1640 toch nog een Portugese delegatie Japan bezocht om hun zaak te bepleiten, werden zestig mannen zonder pardon geëxecuteerd. Slechts dertien bemanningsleden keerden terug naar Macao om het slechte nieuws te verkondigen. De steun van de Nederlanders in de strijd van de shogun tegen de Japanse Christenen en het afzien van openlijke geloofsuitingen heeft er waarschijnlijk aan bijgedragen dat zij als enige Europeanen in Japan mochten blijven.

dejima-2

Aanvankelijk leek het de Nederlanders dat aan hen geen restricties zouden worden opgelegd, maar in november 1640 verscheen de inspecteur-generaal Inoue Chikugo-no-kami Masashige om de Nederlandse factorij in Hirado te inspecteren. Nadat hij alle opslagplaatsen en woonhuizen had doorzocht naar christelijke objecten, beval hij het opperhoofd François Caron dat een nieuw gebouwd pakhuis van de VOC moest worden afgebroken. De shogun zou zich geërgerd hebben aan het onbeschaamde gedrag van de Hollanders en de luister van het gebouw, dat zelfs een jaartal met het jaar des Heren vertoonde op de gevel. Dit laatste was niet alleen een christelijke uiting, maar werd ook opgevat als een belediging van de shogun omdat dit het tijdperk van de Japanse dynastie zou ontkennen. Bovendien werd het de Nederlanders opgedragen om jaarlijks een nieuw opperhoofd aan te stellen, om te voorkomen dat er te nauwe banden tussen de Nederlanders en de Japanners zouden ontstaan.
De eerste 10 jaar op Dejima begon met de afbraak van de gebouwen in Hirado, hetgeen door Maximiliaan le Maire ten uitvoer is gebracht. Toen hij in zijn functie als het nieuwe opperhoofd in het voorjaar van 1641 een bezoek aan het hof in Edo bracht, werd hem door de bakufu (het Shogunaat) opgedragen de factorij te verplaatsen van Hirado naar het schiereiland Dejima, waar voorheen de Portugezen waren opgesloten en waar zij hun vestiging hadden. Op 9 juni bezocht Le Maire het eiland om de verhuizing voor te bereiden. Dejima omvatte toen zeven verlaten woonhuizen en acht pakhuizen. De verhuizing begon op 12 juni. De Nederlanders leefden op Dejima onder strikte beperkingen. Het eilandje, dat ongeveer zo groot was als de Dam van Amsterdam, was slechts via één brug toegankelijk. Er mocht maar een beperkt aantal (10 tot 15, op zijn hoogst 20) Nederlanders op het eiland verblijven en, behalve een jaarlijks bezoek aan de shogun in Edo, mochten zij niet van hun eilandje af. De bezetting bestond in het handelsseizoen van augustus tot november doorgaans uit een opperhoofd (opperkoopman), een tweede koopman, enkele onderkooplieden en een aantal assistenten, waaronder de dokter. Aan het eind van het handelsseizoen vertrokken de tweede koopman en enkele van de onderkooplieden en assistenten weer naar Batavia.

dejima-3

In het hele tijdperk tot 1853 was Dejima het enige officiële punt van contact van het keizerrijk met de westerse wereld, maar de Nederlanders moesten met lede ogen toezien hoe de Chinezen in staat waren aan het monopolie te ontkomen. Al sinds 1547 gold een verbod, uitgevaardigd door de Chinese Ming-dynastie, op directe handel tussen China en Japan. De Portugezen waren in Japan daardoor een belangrijke tussenpersoon geworden in de handel van Chinese zijde voor Japans zilver. Nadat de Portugezen verdreven waren uit Japan, stapten de Nederlanders in de winstgevende zijde-voor-zilver handel, maar moesten meer en meer ervaren dat Chinezen een deel van die handel innamen. In 1640 importeerden de Nederlanders nog voor ruim zes miljoen gulden uit China, een jaar later was dat naar nog maar een miljoen. Hoewel de Nederlandse handelspost met zijn handelsmonopolie voor de VOC bijzonder winstgevend was, heeft ook Japan veel aan de Nederlanders op Dejima te danken. De Nederlandse schepen brachten namelijk boeken en andere informatie die Japan in staat stelde meer over de buitenwereld te leren en in het bijzonder kennis te nemen van de in opkomst zijnde Europese wetenschap.
dejima-4
In de beginjaren speelde de inspecteur-generaal Inoue Chikugo-no-kami Masashige een belangrijke rol in het Japanse contact met de Nederlanders. Inoue was door de shogun aangesteld om het christelijke vraagstuk in Japan voorgoed op te lossen en hij was tevens aangesteld om de verhuizing van de Nederlanders naar Dejima te bewerkstelligen. Inoue gebruikte de Nederlanders om een oog op de Portugezen te houden, terwijl de Nederlanders hem gebruikten om al te ijverige keizerlijke ambtenaren van zich af te houden. Vrijwel al het contact tussen de Nederlanders en het hof van de shogun verliep op een gegeven moment via hem, en beiden hadden er voordeel bij. Door de Nederlanders voortdurend te ondervragen kreeg Inoue een goed beeld van de wereld buiten Japan, en de eventuele bedreigingen van Portugese of Spaanse kant. De Nederlanders waren op hun beurt door hem voorbereid op lastige vragen die van de zijde van het hof zouden kunnen komen. De affaire rond het schip Breskens, dat in 1643 op een tocht naar Cathay en Tartarije per ongeluk op de Japanse kust was geland, speelde in 1647 weer op. De bemanning van de Breskens was in 1643 gevangengenomen op verdenking van het verspreiden van het katholieke geloof in Japan, maar toen duidelijk werd dat het om Nederlanders ging had Inoue zich ingespannen om de zaak recht te trekken. Hij had al eens laten merken dat hij vond dat de Nederlanders als blijk van waardering een gezant van het Nederlandse hof zouden moeten sturen. Dit was echter nooit gebeurd. Een incident in 1647 leidde ertoe dat Inoue bijna zijn positie aan het hof in Edo verloor. In de zomer verscheen namelijk totaal onverwacht een Portugese ambassadeur in Nagasaki in een poging om de handelsrelatie te herstellen. Door dat incident werd enerzijds pijnlijk duidelijk hoe machteloos het keizerlijke leger eigenlijk was tegenover de Portugese galjoenen, en anderzijds werd duidelijk dat Inoue niet goed geïnformeerd was. Het incident verzwakte zijn positie aan het hof. Om het vertrouwen van de shogun te herwinnen beschuldigde hij de Nederlanders ervan de hand in de zaak te hebben gehad, en dat zij tot op dat moment nog steeds geen speciale gezant hadden gestuurd om hun dankbaarheid te tonen voor hun soepele opstelling in de afhandeling van de Breskens-affaire. Opperhoofd Frederick Coyett werd op zijn jaarlijkse hofreis in 1647 te kennen gegeven dat de shogun dit jaar geen geschenken van de Nederlanders zou aanvaarden omdat hij ontstemd was over het uitblijven van de gezant. Het was Coyett duidelijk dat er actie moest worden ondernomen. In 1649 arriveerde eindelijk de lang verwachte gezant, Peter Blokhovius, hoewel deze tijdens de reis was overleden. Dat hij slechts een marionet was, konden de Japanners wellicht vermoeden, maar niet bewijzen. Desalniettemin meldde Inoue dat de twee jaar durende verkoeling in de verstandhouding voorbij was.
dejima-6dejima-7
De Hollanders verkregen het privilege om ieder jaar op audiëntie te gaan bij de shogun te Edo. Op deze hofreis werd aan de shogun en andere belangrijke gezagsdragers eer bewezen door geschenken aan te bieden. De eerste hofreis vond plaats in 1609, en vanaf 1633 was het een jaarlijks terugkerende gebeurtenis. Toen de Nederlanders naar Dejima waren verplaatst was de hofreis soms een welkome afwisseling in het doorgaans saaie leven op het eilandje, maar in plaats van een voorrecht werd de hofreis in de loop der tijd een last, enerzijds omdat er nogal wat kosten aan verbonden waren, en anderzijds omdat de reis zo’n 2000 km lang was en voor een belangrijk deel over land ging. Een hofreis duurde ongeveer drie maanden, waarvan twee tot drie weken aan het hof werden besteed. Het opperhoofd had gedurende de reis een rang op het niveau van een daimyo, omdat die status vereist was voor ontvangst door de shogun. De kleine groep Hollanders werd vergezeld door een menigte Japanse dragers, tolken, bedienden en herauten. De shogun diende van tevoren een verlanglijst in, de zogenaamde “Eisen van de Keizer”, waarin in detail werd beschreven welke geschenken werden verwacht. Tokugawa Ieharu bestelde bijvoorbeeld in 1765 drie Perzische hengsten die niet ouder dan negen jaar en gedresseerd moesten zijn en precies omschreven werden. Typische geschenken waren textiel, uurwerken, telescopen, boeken, exotische dieren en rariteiten. De shogun bood traditioneel 30 kimono’s van zijdebrokaat aan als tegengeschenk. Na de officiële audiëntie bij de shogun was er ook plaats voor ontmoetingen met leden van de Bakufu. Het was ook gebruikelijk om geschenken mee te nemen voor hoge Japanse ambtenaren. In 1785 bestelde de Commissaris voor de vreemdelingen bijvoorbeeld een hondje: een reu, 20 duim groot met een krul in de staart, en de gouverneur van Nagasaki vroeg in 1814 onder andere een slingeruurwerk, een trompet en een globe. In 1790 werd overeengekomen dat de hofreis nog maar eenmaal per vier jaar ondernomen hoefde te worden, maar dat onthief de Hollanders niet van de verplichting om jaarlijks geschenken aan te bieden.

dejima-10

Het ritme van het handelsjaar werd bepaald door de schepen die van Batavia naar Dejima voeren. Eind juni van elk jaar vertrokken twee of drie schepen voor hun reis van een maand naar Dejima, waarna er gedurende ongeveer drie maanden werd gehandeld. Daarna, eind oktober tot medio november, werden de boeken opgemaakt. Het opperhoofd droeg zijn taken over aan zijn opvolger die met de schepen uit Batavia was meegekomen. Vervolgens keerden de schepen terug naar Batavia waar zij rond de jaarwisseling aankwamen. Zodra de schepen Dejima hadden verlaten werd op het eilandje de hofreis voorbereid, die dan in het voorjaar (februari t/m mei) werd uitgevoerd. Zodra de hofreis achter de rug was werd van mei tot augustus het volgende handelsjaar voorbereid.
Privéhandel was in het hele VOC-domein verboden, maar op verzoek van het bestuur van Nagasaki op Dejima toegestaan. Naast de “Kompshandel”, de bulkhandel van de VOC, bestond er daarom de zogenaamde “Kambanghandel”, een gereguleerde en gelimiteerde kleinhandel waarin Japanse kooplui en VOC-medewerkers deelnamen. De Nederlanders namen vooral in de beginperiode de lucratieve zilver-voor-zijdehandel over van de Portugezen. De zijdeproducent China had in 1547 een verbod op de handel met Japan afgekondigd als gevolg van het roofzuchtige gedrag van piraten in de Chinese kustwateren. De Portugezen hadden dit gat opgevuld door op Macau als tussenpersoon op te treden; zij kochten er Chinese zijde en verkochten het aan Japan voor zilver. Nadat de Portugezen de toegang tot Japan was ontzegd, konden de Nederlanders met een marktplaats op Formosa deze positie overnemen. Toch heeft er op de zijdehandel geen echte monopoliepositie voor de VOC bestaan omdat in Nagasaki ook een handelspost voor de Chinezen was gevestigd. Bovendien moesten de Nederlanders zich aan het pancadosysteem houden dat al in 1604 voor de Portugezen was ingesteld. Het hield in dat de uit China geïmporteerde zijde in Japan alleen voor een prijs mocht worden verkocht, die door een groep kooplieden uit de vijf keizerlijke steden Edo, Osaka, Kyoto, Sakai en Nagasaki was vastgesteld. In 1640 importeerden de Nederlanders nog voor ruim zes miljoen gulden aan zijde uit China, een jaar later was dat nog maar een zesde. Naast zijde werd uit het Aziatisch handelsgebied hout, huiden, lood, kwik, tin, suiker, specerijen, textiel en grondstoffen geïmporteerd. Japan zelf exporteerde zilver, goud, koper, kamfer, sake en soja. De producten die uit Europa kwamen en dienden als giften tijdens de hofreizen, zoals boeken en wetenschappelijke instrumenten, werden ook geïmporteerd voor de handel in Japan. Het Japanse zilver gaf de Nederlanders in het Aziatisch gebied een belangrijk handelsvoordeel tegenover de overige Europese naties, die het zilver voor een deel moesten invoeren uit andere delen van de wereld. In 1668 verbood Japan echter de zilverexport. Osaka, een belangrijk handelscentrum voor koper, werd op de jaarlijkse hofreis altijd aangedaan. Koper was een gewild metaal in Azië en leverde de Nederlanders grote winsten op, maar na de 17e eeuw beperkte Japan de uitvoer van koper tot twee schepen per jaar. Toen de handel in chinees porselein door interne strijd in China stilviel, begon Zacharias Wagener rond 1659 met het exporteren van Japans porselein uit Hizen, nadat hij voorbeelden had laten maken van Europese kannen en kruiken.
De handel tussen Japan en Nederland was aanvankelijk levendig, maar begon na 1683 af te nemen, onder andere door handelsbeperkingen die opgelegd werden door het Japanse hof. Het aantal schepen dat Nagasaki mocht aandoen werd in 1715 beperkt tot twee per jaar. Tijdens de Bataafse Republiek en de overname van de Nederlandse kolonies door de Engelsen, kwam de handel voor een aantal jaren tot stilstand en leed de handelspost verlies. Hendrik Doeff wist Dejima uit handen van de Engelsen te houden; Dejima was in deze periode samen met Kanton de enige plek in Azië waar de Nederlandse vlag bleef wapperen. Na 1840 was er nauwelijks nog sprake van handel, maar fungeerde Dejima meer als een diplomatiek steunpunt in de openstelling van Japan voor de westerse wereld.

dejima-12dejima-13

Ondanks de aan zichzelf opgelegde isolatie van de buitenwereld ontstond in Japan een grote interesse voor westerse kennis. Al in 1609 schonk het eerste opperhoofd van Hirado, Jacques Specx, twee kanonnen met munitie aan de shogun, en liet er zijn mannen lessen in ballistiek geven. De wensenlijst van de shogun voor de jaarlijkse hofreis bevatte regelmatig boeken en wetenschappelijke instrumenten, zoals telescopen of barometers. Uit de groep van Japanners die de Nederlanders in de gaten moesten houden, de tolken, wijkmeesters en inspecteurs ontstond een groep Rangakusha, Hollandologen of Nederlandkundigen, die westerse boeken begonnen te vertalen, wat eenvoudiger werd toen in de loop van de 18e eeuw het importverbod op boeken werd ingeperkt. Het keerpunt zou in 1774 komen te liggen toen enkele Japanse geleerden het anatomische werk Ontleedkundige Tafelen van Johann van Adam Kulmus vertaalden. Na deze publicatie verschenen vele andere werken in vertaling. Het vertaalwerk zou samengaan met publicaties van verschillende woordenboeken en studies van de Nederlandse taal. In de Japanse taal zijn als gevolg van de rangaku een aantal Nederlandse woorden ingeburgerd geraakt. Vaak zijn het woorden waarvoor in het Japans geen equivalent bestond, maar soms hebben Nederlandse woorden de Japanse variant verdrongen. Kokku (kok) is het oudste Japanse woord dat uit het Nederlands is overgenomen (1615). In 1650 reisde de compagnie-arts Caspar Schambergen naar Edo om onderricht in westerse geneeskunde te geven. Hoewel Schambergen niet het wetenschappelijk niveau had van sommige artsen die hem zouden volgen, werd hij er de grondlegger van de Casparschool (Kasuparu-ryu) die tot 1867 zou blijven bestaan. De Casparschool was slechts een van de verschillende geneeskundige scholen die in de loop der tijd in Edo werden opgericht. Naast westerse geneeskunde ging de interesse van de Japanse geleerden uit naar astronomie, wiskunde, natuur- en scheikunde, biologie, farmacologie, geografie, landmeetkunde en krijgskunde. De Hollandse kooplieden hadden over het algemeen weinig belangstelling voor de Japanse taal en cultuur, wat mede veroorzaakt werd door het feit dat de meesten slechts kort op Dejima verbleven. Het waren in het bijzonder de artsen en sommige opperhoofden die studie maakten van Japan.
Halverwege de 19e eeuw werd het steeds duidelijker dat door de expansiedrift van de westerse landen, Japan de afsluiting van de buitenwereld niet zou kunnen handhaven. Koning Willem II stuurde daarom in 1844 een brief aan de shogun Tokugawa Ieyoshi en drong aan op een openstelling voor de internationale betrekkingen. Het antwoord van de shogun was vooralsnog dat men wilde vasthouden aan de sakoku. In 1853 forceerde commandant Matthew Perry van Amerika een doorbraak door met een aantal moderne oorlogsfregatten de baai voor Edo binnen te varen, en op schootsafstand van het paleis van de shogun voor anker te gaan. Japan had geen weerwoord, en in 1854 werd een vriendschapsverdrag afgesloten met Amerika. Japan vroeg aan het opperhoofd op Dejima, Jan Hendrik Donker Curtius, advies over de modernisering van zijn strijdmacht, en als gevolg daarvan zond Nederland in 1854 de marineofficier Fabius en een deskundige bemanning met het stoomschip Soembing naar Japan om er de opleiding van Japanse marineofficieren te beginnen. Donker Curtius stelde bovendien een plan op voor de opbouw van een moderne Japanse vloot. Desondanks is het aan Nederlandse adviezen te danken dat Japan zich in deze periode tegenover andere westerse landen vreedzaam opstelde. Op 5 oktober 1855 schonk koning Willem III het stoomschip aan Japan, wat in Nederland tot een heftige politieke discussie leidde.
Japan sloot eerst met Amerika, daarna in 1855 met Nederland een handelsverdrag. Andere Europese landen volgden, waarvoor Nederland via Dejima bemiddelde. Het was het einde van een monopoliepositie die Nederland had in de handelsrelatie met Japan. Gedurende 217 jaar verliepen alle contacten tussen Japan en de westerse wereld via de Nederlandse handelspost op Dejima, maar nu verloor het zijn betekenis. Het eilandje werd voor iedereen toegankelijk en Nederland vestigde er zijn consulaat. Met de ontwikkeling van Nagasaki tot een moderne haven werd het eilandje Dejima door de landaanwinning van 1904 opgenomen in de stad.
In de loop der tijd is het oorspronkelijke Dejima bijna geheel verdwenen; door landaanwinning was het al lang geen eilandje meer en de gebouwen waren grotendeels afgebroken. Een deel van het oorspronkelijk waaiervormige eiland ging verloren door verbreding van een kanaal. In 1922 werd Dejima door de Japanse overheid tot Nationale Historische Plaats benoemd en werden enkele restauratiewerken uitgevoerd. In 1982 legde de Dejima Historic Site Renovation Council zeven aanbevelingen voor, betreffende de restauratie van de VOC-factorij. Sindsdien wordt Dejima in fases gerestaureerd. Inmiddels zijn ongeveer twintig gebouwen op ware grootte gereconstrueerd, die alle dienstdoen als museum. In 2006 werd Dejima heropend. Het is overdag tegen betaling te bezichtigen. Ruwweg de helft is nu bebouwd met woningen en pakhuizen. De andere helft wordt momenteel heringericht.

dejima-9

Na de oude haven was het de beurt aan de moderne haven van Nagasaki en het nabijgelegen Nagasaki Seaside Park: een heerlijke plek om te ontspannen, te flaneren of een aperitiefje te drinken na een lange wandeling.

divers-7divers-8divers-10divers-11divers-12divers-14

Als laatste uitstapje van de dag beslisten we de heilige berg Inasa te bezoeken. Mount Inasa is een heuvel ten westen van Nagasaki met een hoogte van 333 meter. De top bereik je te voet of met behulp van de Nagasaki Ropeway. Een beklimming van anderhalf uur zagen we niet direct zitten dus ruim voor zonsondergang waren we op de top.

mount-inasa-1mount-inasa-4mount-inasa-5

Het was de hele dag een heerlijk weertje geweest met zo’n 22 graden maar naarmate de zon verdween werd het kouder en kwam er een bijtende wind opzetten. De minuten tikten weg en meer en meer hoopten we op een snelle zonsondergang.  Toen het eindelijk donker was hadden we echter een schitterend zicht op het verlichte Nagasaki.

mount-inasa-12mount-inasa-13mount-inasa-14

Verstijfd van de koude daalden we de berg met de kabelbaan opnieuw af naar het warmere zeeniveau en aten we in een van de vele restaurantjes langs de haven. De tram, waar we ondertussen al volledig mee vertrouwd waren, bracht ons terug naar het hotel.

 

Categorieën 2016 Japan, Dag 5: Nagasaki, ReisverslagenTags , ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit:
search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close