We vertrokken om 9u30 naar de luchthaven van Da Nang om de vlucht te nemen naar Ho Chi Minh City. Na een uurtje waren we zonder problemen geland en moesten we het helse verkeer van een grootstad opnieuw gewoon worden. De brommers waren opnieuw in grote getale aanwezig toen we met de bus een korte stadsbezichtiging deden. We dachten dat het verkeer in Hanoi niet erger kon, maar Ho Chi Minh City kan zonder moeite concurreren.

De eerste stop was bij het Herenigingspaleis, een gebouw met een bewogen geschiedenis. In 1868 hadden de Fransen het grootste deel van Vietnam gekoloniseerd. Ze gaven opdracht tot de bouw van een paleis in Saigon (zoals Ho Chi Minh City toen nog heette) als zetel voor de Franse gouverneurs van Cochin-China. Het complex besloeg 12 hectare waarop het paleis met een 80m brede voorgevel stond tussen ruim opgezette groene tuinen met brede lanen. Het paleis kreeg de naam Norodompaleis, naar de toenmalige koning van Cambodja. Later zouden alle Franse gouverneurs van heel Frans Indochina het paleis gebruiken als kantoor en ambtswoning.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in maart 1945, versloeg Japan de Fransen in Frans Indochina. Het Norodompaleis werd het hoofdkwartier van de Japanse kolonialistische bestuurders in Vietnam. Een half jaar later gaf Japan zich over aan de geallieerden en de Fransen kwamen terug aan de macht en trokken weer in het paleis. Nadat de Fransen in 1954 in de Slag bij Dien Bien Phu door de Vietminh waren verslagen, werd de deling van Vietnam op 21 juli 1954 geformaliseerd in de akkoorden van Genève. Saigon werd hiermee de hoofdstad van Zuid-Vietnam en het Norodompaleis werd overgedragen aan president Ngô Đình Diệm.
Op 27 februari 1962 vielen twee afvallige Zuid-Vietnamese piloten van de luchtmacht het paleis aan. Ze vlogen met hun twee Douglas A-1 Skyraiders naar het paleis en bombardeerden het. De schade was zo groot, dat de president opdracht gaf het paleis te slopen en een nieuw paleis te laten bouwen op dezelfde plek: het huidige Herenigingspaleis.
De bouw van het nieuwe Onafhankelijkheidspaleis begon op 1 juli 1962. In de tussentijd verhuisde de president naar het Gia Long Paleis (tegenwoordig het Ho Chi Minh City museum). Echter, Ngô Đình Diệm zou het paleis nooit voltooid zien aangezien hij in november 1963 werd vermoord tijdens een succesvolle coup geleid door generaal Duong Van Minh. Het Onafhankelijkheidspaleis werd geopend op 31 oktober 1966.
Op 30 april 1975 om 10:45 uur in de ochtend stormde een tank van het Noord-Vietnamese leger door de hekken van het paleis. Soldaten gingen het paleis binnen en haalden de vlag van het Saigon-regime van het dak en arresteerden president Duong Van Minh. Deze gebeurtenis en de val van Saigon luidden het einde in van de Vietnamoorlog. In november 1975 werden na onderhandelingen het communistische Noord-Vietnam en het tot dan toe zelfstandige Zuid-Vietnam samengevoegd tot de Socialistische Republiek Vietnam. De naam van het paleis werd veranderd in Herenigingspaleis.
Het hoofdpostkantoor van Saigon werd gebouwd tussen 1886 en 1891 onder toezien van de bekende architect Gustave Eiffel (dezelfde van de Eiffeltoren), toen Vietnam onder Frans gezag stond. In de hal zijn de oude telefooncellen en een gigantisch portret van Ho Chi Minh te zien. In de hal hangt ook nog een grote wandschildering van Saigon en omgeving in 1892.

De Basiliek van Notre-Dame werd gebouwd door de Franse kolonisten tussen 1877 en 1880. De Rooms-katholieke Kerk vestigde zich in het toenmalige Saigon om religieuze diensten aan te bieden aan de gelovige Franse kolonialisten. Op 7 oktober 1877 legde bisschop Isidore Colombert de eerste steen voor de kathedraal die de toenmalige houten kerk, die veel te klein was geworden en tevens zwaar beschadigd was door termieten, moest vervangen. De bouw duurde drie jaar en op Eerste Paasdag, 11 april 1880, werd het gebouw geopend met een ceremonie.
Al het bouwmateriaal is afkomstig uit Frankrijk. Zo is de buitenmuur gebouwd met rode bakstenen uit Marseille. In 1895 werden de twee torens toegevoegd. Elke toren is 57,6m hoog en heeft zes bronzen klokken. De kruizen op de top van de torens hebben een hoogte van 3,5m en zijn 2m breed. De totale hoogte van de kathedraal komt daarmee, tot de top van de kruisen, op 60,5m.
In oktober 2005 zou het Mariabeeld op het plein voor de kathedraal hebben gehuild. Volgens de verhalen zou een traan over de rechterwang hebben gelopen. Duizenden mensen kwamen op dit “wonder” af en de politie moest het verkeer rondom de kathedraal stopzetten. De kerk zelf liet in een reactie weten dat het verhaal niet waar was en dat het Mariabeeld niet gehuild had. Desondanks bleven nieuwsgierige mensen nog dagen lang toestromen.
De bouw van de Opera van Ho Chi Minhstad startte in 1898, tijdens de Franse overheersing, toen Vietnam nog deel uitmaakte van Indochina. In 1900 werd het gebouw geopend. Na de onafhankelijkheid van Vietnam (en de splitsing daarvan) in 1956 heeft het onderdak geboden aan het lagerhuis van Zuid-Vietnam. In 1975 kreeg het zijn originele bestemming terug en in 1995 werd het in de oude architectuur hersteld.

Het War Remnants Museum werd op 4 september 1975 geopend onder de naam “Exhibition House for US and Puppet Crimes”. In 1990 werd de naam veranderd in “Exhibition House for Crimes of War and Aggression” en in 1995, nadat de politieke en diplomatieke betrekkingen met de Verenigde Staten waren verbeterd, werden de beladen woorden “war crimes” en “aggression” uit de naam verwijderd en ging het museum verder onder de huidige naam: “War Remnants Museum”.
Het museum is één van de populairste van Vietnam, met ongeveer een half miljoen bezoekers per jaar. Volgens de directie is ongeveer twee derde van de bezoekers afkomstig uit het buitenland. Veel musea in Vietnam besteden aandacht aan de strijd tegen de Fransen en de Amerikanen, maar geen enkel museum toont de impact en verwoestingen zo uitgebreid en expliciet als dit. Het biedt bepaald geen onpartijdige voorstelling van de gebeurtenissen tijdens de oorlog. Wreedheden van de Vietnamezen tegen hun eigen volk worden bijvoorbeeld niet getoond.
Het museum telt drie verdiepingen en is opgetrokken uit met graniet bedekt beton. Er zijn voornamelijk foto’s tentoongesteld die de barbaarsheid van de Amerikanen weergeven. Er zijn foto’s van het bloedbad van My Lai en van de misvormingen die werden toegebracht door Agent Orange, witte fosfor en napalm.

Agent Orange was de codenaam voor een ontbladeringsmiddel dat in de Vietnamoorlog veelvuldig werd ingezet. De codenaam sloeg op de oranje band die om de containers zat waarin de Agent Orange opgeslagen was. Het werd ontwikkeld en voornamelijk geproduceerd door Monsanto. Hoewel Agent Orange al in 1940 voor het eerst werd geproduceerd, werd het in 1960 voor het eerst ingezet voor militaire doeleinden. Door het gebruik van Agent Orange werden er na de oorlog duizenden kinderen met bijvoorbeeld open rug en andere misvormingen aan de ruggengraat geboren. Tot op de dag van vandaag worden er gehandicapte kinderen geboren wiens ouders of grootouders blootgesteld werden aan Agent Orange of napalm.
De bekendste foto in het museum is ‘napalm girl’ van Nick Ut. De foto werd op 8 juni 1972 gemaakt toen Phan Thị Kim Phúc 9 jaar oud was, nadat er een napalmaanval was geweest in haar woonplaats Trang Bang. Het dorp was gebombardeerd door een Zuid-Vietnamese bommenwerper om vermeende strijders van de Vietcong te verjagen. Ze vatte zelf vlam door de napalm, waardoor haar kleren verbrandden. Zonder kleren rende Kim de hoofdweg bij Trang Bang op, waar zij werd vastgelegd op de foto. De fotograaf, Nick Ut, bracht haar vervolgens met de auto naar een ziekenhuis. Als gevolg van de napalm liep zij derdegraadsverbrandingen op aan haar rug en haar armen. Ruim een maand verkeerde ze in kritieke toestand. Ze kreeg bloedtransfusies en huidtransplantaties, heeft een jaar in een Vietnamees ziekenhuis gelegen en in 1984 werd ze in Duitsland geopereerd.
Op de terugweg van haar huwelijksreis van Cuba naar Moskou verliet Kim met haar man het vliegtuig tijdens een tussenlanding in Canada. Kim en haar man vroegen politiek asiel aan en wonen sindsdien in Canada waar ze haar eigen stichting heeft opgericht: Kim Foundation. Een organisatie die kinderen helpt die slachtoffer geworden zijn van oorlogen. Op 10 november 1994 werd Kim Phúc uitgeroepen tot Goodwill Ambassadeur voor UNESCO.

De fotograaf van de foto is Nick Ut en hij heeft er de Pulitzer-prijs mee gewonnen. De foto haalde wereldwijd de voorpagina’s van kranten en droeg hierdoor bij aan het groeiende verzet tegen de oorlog.
In 2013 gaf Kim Phuc een interview aan Terzake. Het filmpje is hieronder te bekijken.
Het bloedbad van Mỹ Lai was een slachting op 16 maart 1968 die werd aangericht door Amerikaanse soldaten tegen burgers, vooral vrouwen en kinderen. Na het Tet-offensief van januari 1968 meende de Amerikaanse inlichtingendienst over informatie te beschikken waaruit bleek dat het 48e bataljon van de Vietcong zich schuilhield in het dorp Mỹ Lai, dat door de Amerikanen “Pinkville” werd genoemd. Het rapport meldde, dat er zich geen vrouwen of kinderen meer in het dorp bevonden. Op de avond van 15 maart kreeg een Amerikaanse infanterie-compagnie opdracht de noordelijke vluchtroutes vanaf het dorp te blokkeren, terwijl een andere compagnie ten westen van Mỹ Lai werd gedropt waar reeds twee van deze eenheden aanwezig waren. Een kapitein gaf de soldaten de opdracht om de nederzetting en de oogst in brand te steken en alle Vietcongstrijders te doden, evenals eventueel vee. Achteraf verklaarde een aantal soldaten dat hun missie simpelweg was geweest alle mensen die ze tegenkwamen te doden, maar verklaringen van anderen spraken dat tegen.
Op de ochtend van 16 maart trokken de vier compagnieën Mỹ Lai binnen. De Amerikaanse soldaten, die er in eerste instantie van overtuigd waren dat het dorp vol zat met guerrilla’s, begonnen met schieten en hielden niet meer op, totdat vrijwel alle dorpelingen dood waren. De meeste van hen – waaronder baby’s en kinderen die nog niet zelfstandig konden lopen – werden in een greppel gegooid en vervolgens met M60 automatische vuurwapens vermoord. Het bloedbad kwam tot een einde toen een helikopter van het Amerikaanse leger tussen hun eigen troepen en de overgebleven Vietnamezen landde. Het exacte aantal slachtoffers is nooit vastgesteld, maar het monument op de plek van het bloedbad draagt 504 namen. Slechts elf bewoners van Mỹ Lai overleefden de moordpartij: tien doordat ze door de helikopterbemanning werden geëvacueerd uit de bunker waarin ze zich schuilhielden en de vierjarige Do Ba die levend tussen de lijken vandaan werd gehaald.
Het Amerikaanse leger beweerde dat de operatie tegen Mỹ Lai een militair succes was geweest en dat er 128 Vietcong-guerrilla’s waren gedood. Een officier van de infanterie, die het incident onderzocht concludeerde dat 22 dorpelingen per ongeluk om het leven waren gekomen. In november 1968 schreef Tom Glen, een soldaat, een brief waarin hij het Amerikaanse leger beschuldigde van wreedheden ten opzichte van Vietnamese burgers. Colin Powell, die later Minister van Buitenlandse Zaken zou worden onder George W. Bush, moest de zaak onderzoeken en weerlegde de klachten van de soldaat met de conclusie dat “de relatie tussen Amerikaanse soldaten en het Vietnamese volk uitstekend is”.
Het bloedbad van Mỹ Lai werd niet bekend bij het grote publiek, tot soldaat Ron Ridenhour dezelfde aantijgingen als Tom Glen naar voren bracht in een brief die hij stuurde naar president Richard Nixon, het Pentagon, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en een groot aantal Congresleden. De meeste geadresseerden negeerden de brief, maar Mo Udall, een senator uit Arizona, ondernam actie. In september 1969 – twee maanden voor de inhoud van de brief openbaar werd gemaakt – werd kapitein William Calley beschuldigd van meervoudige moord en veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Hij ging in hoger beroep bij zowel de militaire rechtbank als een beroepshof, waarna zijn straf werd omgezet in tien jaar. Na hiervan een derde te hebben uitgezeten in de vorm van huisarrest kwam hij in 1974 vrij. Vijfentwintig andere militairen werden ook aangeklaagd, maar geen van hen werd schuldig bevonden.
Dankzij de journalist Seymour Hersh kwam de massamoord in de openbaarheid en sprak daarvoor met militairen die aan het bloedbad hadden deelgenomen. Voor zijn onderzoeksjournalistiek kreeg Seymour Hersh later de Pulitzer-prijs toegekend. Nadat het internationale publiek op de hoogte was gekomen van de misdaden die in Mỹ Lai waren begaan, won de vredesbeweging in de Verenigde Staten en Europa aan invloed. Het aantal dienstweigeraars nam sterk toe. Het in georganiseerd militair verband plegen van oorlogsmisdaden werd ook verweten aan uit de oorlog terugkerende soldaten. Dit bemoeilijkte voor een aantal de reïntegratie in de burgermaatschappij, en betekende voor velen een posttraumatische stressstoornis.
Dertig jaar na dato, in 1998, werd de helikopterbemanning door het Congres geëerd met de Bronzen Ster voor hun betoonde moed. Helikoptercommandant Glenn Andreotta, die in april 1968 omkwam toen zijn helikopter werd neergeschoten, ontving de medaille postuum.
De VS besteedden 130 miljard dollar aan de oorlog en lieten nog eens voor miljarden aan materiaal in Vietnam achter. Op het terrein van het museum is daar iets van tentoongesteld: een 175 mm kanon dat projectielen 32 km ver kon werpen, een M-48 tank, een van de 370 exemplaren in het land op het hoogtepunt van de oorlog in 1969, en een Huey-helikopter.
Naast het museum zijn enkele cellen van de beruchte Franse en Zuid-Vietnamese gevangenissen op de Con Dao-eilanden nagebouwd. Ook hier worden expliciete foto’s getoond van gemartelde en vermoorde burgers. In geuren en kleuren wordt er uitgelegd hoe gevangenen werden gemarteld, zijn er piepkleine ‘tijgerkooien’ te zien en staat er een authentiek guillotine, het executiemiddel bij uitstek tijdens de Franse heerschappij …
Ik denk dat het ondertussen al meer dan duidelijk is: een museum als dit heeft in onze contreien geen schijn van kans: de foto’s en verhalen zijn simpelweg te gruwelijk om bij ons getoond te worden. Natuurlijk heeft het wel het beoogde effect dat de Vietnamezen nastreven: de afgrijselijke zaken die plaatsvonden mogen nooit vergeten worden en na een bezoek aan het War Remnants Museum zal je dat effectief nooit doen.
Toen we ’s middags een wandeling maakten door het centrum stuitten we op onderstaand tafereel: mannen die een tennisvoetbal speelden met een soort pluimpje. Volgens mij hadden ze dit nog gedaan.
Nog steeds diep onder de indruk van het museum gingen we ’s avonds te voet naar Barbecue Garden. Je zou denken dat het verkeer later op de avond iets beter zou zijn maar dat was het dus niet. Automobilisten, brommers en fietsers waagden er hun leven om heelhuids thuis te geraken.