Onze ochtendexcursie bevond zich op een half uurtje rijden van ons hotel. De Wieliczka-zoutmijn is een van de oudste ter wereld. Het winnen van zout op deze plek werd voor het eerst vermeld in 1044. De gangen van de mijn zijn in totaal 300 kilometer lang en bereiken een diepte van 327 meter. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de zoutmijn door de Duitse bezetters gebruikt als opslagplaats. Na een grote overstroming werd in 1992 de productie van zout stopgezet.





De mijn is bijzonder vanwege zijn lange toeristische traditie. Al aan het einde van de 15e eeuw kwam de elite deze ondergrondse bezienswaardigheid aanschouwen. Beroemde bezoekers uit het verleden zijn onder andere Nicolaas Copernicus, Johann Wolfgang von Goethe, Alexander von Humboldt, Dmitri Mendelejev, Robert Baden-Powell en Karol Wojtyła (de latere paus Johannes Paulus II). In 2024 bezochten meer dan 2 miljoen mensen de mijn.










Bezoekers worden heden ten dage rondgeleid langs een 3,5 kilometer lange route langs standbeelden van historische en mythische figuren, allemaal uitgehouwen in het rotsachtige zout. Verder zijn er een ondergronds meer, een kapel en worden er oude werktuigen getoond ter illustratie van de historie van de zoutwinning. Er staat onder meer een standbeeld (ter ere) van paus Johannes Paulus II dat hier in 1999 geplaatst werd.




Na het bezoek aan de zoutmijn konden we voor de eerste keer de binnenstad van Krakau gaan ontdekken. Van zodra we uit ons hotel kwamen hadden we al een schitterend zicht op de indrukwekkende Wawelheuvel met zijn kasteel en kathedraal die we een van de komende dagen zouden bezoeken.
Krakau kwam tot ontwikkeling op een kruispunt van oude handelswegen: de Barnsteenroute van de Oostzee naar Rome, en de route van Byzantium naar Neurenberg. Op de Wawel werd een burcht gebouwd, waar gedurende vijf eeuwen de Poolse koningen resideerden. Een van hen was Casimir de Grote, die in 1364 de nog steeds bestaande universiteit stichtte, na die van Praag de oudste in Midden-Europa.
Vóór de 13de eeuw kende Polen geen steden in de toenmalig moderne betekenis. Krakau was een marktplaats bij de vorstelijke residentie. Het verschijnsel van een zichzelf regerende stad met vrije stadsburgers, georganiseerd in gilden van handels- en ambachtslieden, paste niet in de Poolse feodale samenleving waarin alleen de adel een zekere vrijheid bezat en het volk zich in horigheid onder deze kaste moest schikken. De Poolse vorsten zagen echter in dat de primitieve economie van Polen alleen tot bloei zou kunnen komen als ondernemende burgers zich in vrijheid konden ontplooien. De weerstand om de horigen die vrijheid te geven was onder de adel zo groot dat besloten werd om belangrijke marktplaatsen wel tot stad te verheffen, maar voor die nieuwe steden het Poolse recht niet aan te passen. Daarentegen zouden ze volgens buitenlands stadsrecht ingericht moeten worden, recht waarop Polen dan geen beroep zouden kunnen doen, zodat zij zich niet aan het gezag van de adel zouden kunnen onttrekken door naar die steden uit te wijken.




De nieuwe steden waaronder Krakau werden voorlopig bevolkt met buitenlanders, in dit geval afkomstig uit het Duitse Rijk. In de 13de en 14de eeuw was de burgerij dan ook voornamelijk van Duitse afkomst. Pas in de loop der eeuwen verzwakte de tegenstand van de adel en werd ook aan stadsburgerrecht toegestaan aan Polen, die na verloop van tijd de overhand namen. Zo behoorde in Krakau de Mariakerk eerst aan de Duitstalige parochie en werd de Sint-Barbarakerk voor de Polen gesticht. De Duitse bestuurstaal van de stadsraad en de gilden werd in de 15de eeuw gaandeweg vervangen door de Poolse en in de 16de eeuw zou Krakau ook cultureel een Poolse stad worden. De stedelijke adel bleef nog wel tot in de 16de eeuw Duits spreken, mede vanwege de onontbeerlijke handelsrelaties tot de steden in het Duitse Rijk.
Op de Wawel bevindt zich als onderdeel van de burcht ook de kathedraal. Onder aan die heuvel bevindt zich de drakengrot. Het verhaal gaat dat daar in de Middeleeuwen een draak (Smok Wawelski) woonde die elke dag gevoerd werd met vee (schapen en varkens). Koning Krak beloofde dat diegene die de draak zou verslaan, met zijn dochter mocht trouwen. Een schoenmaker durfde het aan. Hij slachtte een schaap, vulde dat met zwavel en naaide het weer dicht. De draak at dit schaap, vloog in brand en sprong in de Wisła. Daar dronk hij zoveel dat het beest open barstte. Sindsdien is er alleen nog de grot met daarvoor een koperen beeld van een draak.
Krakau kwam bij de Derde Poolse Deling (1795) bij Oostenrijk, maar werd in 1809 door Napoleon veroverd en bij het door hem ingestelde hertogdom Warschau gevoegd. Dit hertogdom werd na de val van Napoleon ontmanteld en op het Congres van Wenen aan Rusland en Pruisen toegekend. Aangezien men het over Krakau niet eens werd, verklaarde men deze stad en de omliggende gebieden tot vrije, onafhankelijke en strikt neutrale stad. Deze Republiek Krakau werd in 1846 door Oostenrijk geannexeerd. Na de Eerste Wereldoorlog werd de stad in 1919 weer Pools. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Krakau de hoofdstad van het nazi-Duitse General-Gouvernement en woonde Hans Frank in de Wawel.
- Sint-Petrus-en-Pauluskerk
De Sint-Petrus-en-Pauluskerk is het eerste gebouw in Krakau dat geheel in barokke stijl werd opgetrokken en misschien zelfs het eerste barokke gebouw van het huidige Polen. De kerk werd in opdracht van koning Sigismund III opgericht voor de jezuïeten. Het plan van een kruisvormige basiliek ontstond op de tekentafel van de Italiaanse architect Giovanni de Rossi. De Petrus-en Pauluskerk werd plechtig ingewijd op 8 juli 1635.
Tijdens de Poolse deling in de jaren 1809-1815 was de kerk een orthodoxe kerk. Sinds 1842 behoort de kerk tot de katholieke Allerheiligenparochie. In 1960 kreeg de kerk de status van basiliek.






De gevel van dolomiet vertoont overeenkomsten met de Romeinse Il Gesùkerk. In de nissen van de gevel staan beelden van de jezuïtische heiligen Ignatius van Loyola, Franciscus Xaverius, Aloysius Gonzaga en Stanislaus Kostka. Boven het hoofdportaal bevindt zich een embleem van de orde van de Jezuïeten met de heiligen Sigismund van Bourgondië en Ladislaus I van Hongarije.
Voor de ingang van de kerk staan twaalf apostelfiguren op de zuilen van een balustrade. De huidige beelden betreffen kopieën van hetzelfde materiaal nadat de oorspronkelijke 18e-eeuwse beelden ernstig waren aangetast door zure regen.

- Kerk van Sint-Adalbert
De huidige kerk van Sint-Adalbert werd in de 11e eeuw op de plaats van een voorganger gebouwd en gewijd aan de in het heidense Pruisen vermoorde missionaris Sint-Adalbert, wiens lichaam door koning Bolesław I voor de prijs van het gewicht in goud terug werd gekocht om in de kathedraal van Gniezno te worden bijgezet. Volgens de overlevering zou Adalbert op deze plek de kerk in 997 hebben ingewijd en er hebben gepreekt voordat hij naar Pruisen ging om er het Christendom te brengen. Het kerkgebouw staat op de zuidoostelijke hoek van het grootste middeleeuwse plein van Europa. Tijdens de aanleg van het plein (1257) bestond de kerk al bijna een eeuw. De vloer van de kerk is lager gelegen dan het plein. Het gebouw werd tussen 1611-1618 in barokke stijl verbouwd.




Een restauratie in de 19e eeuw leidde tot de ontdekking van de romaanse oorsprong van de Adalbertkerk. Volgens het Archeologische Museum van Krakau ging een houten gebouw uit het einde van de 10e eeuw aan de stenen kerk vooraf. In de lagere delen van de muren zijn de oorspronkelijke stenen van de in de 11e-eeuwse kerk bewaard gebleven. De muren van dit kerkgebouw werden het fundament voor een nieuwe kerk, die rond de eeuwwisseling van de 11e-12e eeuw werd gebouwd van kleinere rechthoekige stenen. Nadat het plein bij een reconstructie 2 tot 2,6 meter hoger kwam te liggen, werden de muren van de kerk in de 17e eeuw opgetrokken en bedekt met stucwerk. Er werd een nieuwe westelijk portaal toegevoegd en de kerk kreeg een barokke koepel.
De crypte van de kerk wordt beheerd door het Archeologische Museum, dat hier een permanente expositie over de geschiedenis van het plein huisvest.
- Kerk van Sint-Andreas
De van oorsprong romaanse kerk van Sint-Andreas werd tussen 1079 en 1098 in opdracht van graaf Sieciech gebouwd en werd gewijd aan Sint-Andreas de apostel. Het bouwwerk is rond 1200 uitgebreid, waarbij de torens en zijbeuken werden verhoogd en een transept is toegevoegd.
Deze kerk weerstond de Mongoolse aanval van 1241, maar werd gedeeltelijk verwoest tijdens de tweede Mongoolse aanval in 1260. De gevel bevat kleine openingen die voor defensieve doeleinden kunnen worden gebruikt. In de 14e eeuw is een gotische grafkapel voor de familie Tęczyński gebouwd. In 1316 stichtte Wladislaus de Korte een gotische abdij tegen de kerk aan, die in 1320 door de clarissen werd overgenomen. De barokke koepels werden in 1693 op de achthoekige torens gezet.







