Onderweg naar Wroclaw brachten we een bezoek aan een van de belangrijkste bedevaartsoorden van de streek: het Heiligdom van de Heilige Hedwig van Silezië in Trzebnica.
De abdij werd gesticht door hertog Hendrik I de Bebaarde en zijn vrouw de heilige Hedwig van Andechs. De legende van de oprichting vertelt dat hertog Hendrik tijdens het jagen in een moeras viel waaruit hij zich niet kon bevrijden. In ruil voor zijn redding uit deze hachelijke positie, zwoer hij de abdij te bouwen. Met toestemming van Hedwig koos haar broer, de bisschop van Bamberg, de eerste nonnen die het klooster bewoonden. De eerste abdis was Petrussa van de abdij van Kitzingen. Zij werd opgevolgd door Gertrude, de dochter van Hedwig. De abdij was rijkelijk bedeeld met landerijen door hertog Hendrik. Toen Hedwig in 1238 weduwe werd, ging ze in Trzebnica wonen en werd daar begraven.






Tot 1515 waren de abdissen de eerste prinsessen van de Piast-dynastie en daarna leden van de adel. Er wordt gezegd dat tegen het einde van de dertiende eeuw het aantal nonnen 120 telde. In 1672 waren er 32 nonnen en 6 lekenzusters, in 1805 waren er 23 nonnen en 6 lekenzusters. Zowel in de middeleeuwen als later kreeg de abdij te maken met allerlei tegenslagen: van de hongersnood in 1315, 1338, 1434 en 1617 en van rampzalige branden in 1413, 1432, 1464, 1486, 1505, 1595 en 1782. De abdij van Trebnitz leed zo zwaar tijdens de Dertigjarige Oorlog dat de nonnen over de grens vluchtten naar het grondgebied van het Pools-Litouwse Gemenebest, zoals ze opnieuw deden in 1663 toen de Turken Silezië bedreigden.
De laatste abdis, Dominica von Giller, stierf op 17 augustus 1810 en op 11 november 1810 werd de abdij op bevel van koning Frederik Willem III opgeheven en geprivatiseerd. Het gebouw, dat zeer omvangrijk was, werd later verkocht en omgevormd tot een lakenfabriek. Aan het einde van de 19e eeuw werd de verwoeste abdij gekocht door de Hospitaalridders en later door de vrouwelijke orde van de Zusters van Sint-Carolus Borromeus en gebruikt als ziekenhuis onder leiding van de zusters.
Het graf van de heilige Hedwig bevindt zich in een kapel rechts van het hoofdaltaar, geschonken door haar kleinzoon aartsbisschop Ladislaus van Salzburg in 1267. Het graf van hertog Hendrik I, haar echtgenoot, bevindt zich voor het altaar.
Wroclaw, een van de mooiste steden van Polen, staat bekend om zijn rijke geschiedenis, pittoreske architectuur en… honderden kleine bronzen kabouters die overal in de stad opduiken. Deze charmante beeldjes – in het Pools krasnale genoemd – zijn veel meer dan alleen toeristische attracties. Geschiedkundigen, journalisten en gewone inwoners van Wroclaw buigen zich al jaren over de vraag waar de kabouters toch vandaan komen.








De eerste vertelt over de Odrzanski Kobold. De Kobold kwam naar Wroclaw na een korte tocht op een vlot en vond deze plek ideaal voor een aantal streken. Gedurende lange tijd kwelde en plaagde hij de inwoners van de stad. Het stadsbestuur verzocht de kabouters om hulp. De kabouters, onder leiding van de meest sympathieke van hen, de Aardigste, vingen het kwaadaardige schepsel en legden hem vriendelijk, doch streng uit dat zijn tijd van kwade streken voorbij was. De Kobold vertrok weer over het water met zijn vlot en de inwoners van de stad konden de straten bewandelen zonder bang te hoeven zijn dat iemand had geknoeid met hun schoenveters. Als blijk van dank besloot het stadsbestuur een klein deel van de stad aan de kabouters te geven. De kabouters voelden zich al snel thuis in de straten en zorgden ervoor dat niemand iets vervelends overkwam. Zo ontstond ook de Grote Ondergrondse Kabouterstad, waar tot op heden de kabouters nog steeds regeren. Het goede nieuws over deze kaboutervriendelijke plek verspreidt zich over de wereld, waardoor er steeds meer kabouters op de straten van Wroclaw verschijnen.
Een andere populaire theorie zegt dat de eerste kabouters pas in de jaren tachtig van de 20e eeuw in Wroclaw verschenen. Toen verschenen er op de muren tekeningen met een gelijkenis van een kabouter: een lachende kabouter in een oranje cape, met een bloemetje in de hand. Deze tekeningen waren het werk van een beweging die zich het Oranje Alternatief noemde, en met behulp van humor en kabouters de strijd aanbond met de absurditeiten uit de communistische periode. De meeste tekeningen verschenen in de Świdnicka-straat, waar je tot de dag van vandaag nog steeds een paar kabouters kan vinden. Op deze manier hadden de kabouters hun aandeel in de omverwerping van het communisme, en dankzij mensen zoals de activisten van het Oranje Alternatief is de werkelijkheid waarin wij nu leven, aanzienlijk kleurrijker.
Nog een andere theorie zegt simpelweg dat de eerste, historische kabouter in Wroclaw verscheen. Eeuwen geleden, toen Wroclaw nog een klein gehucht was, hielpen de kabouters in het huishouden en het oogsten van graan – ze herstelden de kleding van vogelverschrikkers, ze naaiden gaten in zakken, en zorgden voor de juiste scherpte van landbouwwerktuigen. In ruil voor een dak boven het hoofd, veiligheid en een paar kruimels brood, woonden ze graag samen met de toenmalige bewoners. Deze vriendschap duurde vele jaren.
Sindsdien is het aantal kabouters explosief gegroeid – inmiddels zijn er meer bijna 1000 beeldjes verspreid over heel Wroclaw. Elk van hen heeft een eigen naam, beroep en persoonlijkheid: van programmeur tot brandweerman, van violist tot toerist. Sommige vertegenwoordigen ook maatschappelijke waarden, zoals toegankelijkheid – er zijn dwergen in rolstoelen en met blindengeleidehonden.






In de verkiezingen van 1933 kreeg Hitlers NSDAP een krappe meerderheid van de stemmen. Hiermee begon de nationaalsocialistische tijd in Breslau die voor de stad tragisch zou eindigen. De Joodse gemeenschap werd geëlimineerd. Breslau werd in 1944 door luchtbombardementen direct in de oorlog betrokken en vervolgens door Sovjettroepen in de as gelegd tijdens hun omsingeling nadat de nazi’s de stad tegen alle militaire logica in tot vesting hadden verklaard. In 1939 was Breslau de derde stad van Duitsland met meer dan 650.000 inwoners. Na de vlucht van de nazitop greep de bevolking de kans om aan Sovjet-wraak te ontkomen door naar het nabije Reuzengebergte te vluchten. Driekwart zocht daar een schuilplaats en velen kwamen weer terug toen de Sovjetbezetting van Silezië een feit was. In de zomer van 1945 bleken er nog driehonderdduizend bewoners, de helft van het oorspronkelijke aantal, in de stad te zijn.
Tachtig procent van de gebouwen ging aan het eind van de oorlog verloren of werd zwaar beschadigd, en in de eerste jaren na de oorlog zou het verval doorgaan. Pas in de jaren vijftig werd een omvangrijk restauratieprogramma ter hand genomen, toen definitief vaststond dat Breslau de Poolse stad Wroclaw zou worden. Inmiddels was dit Wroclaw in handen van de Poolse overheden gegeven, en de Duitse bevolking, waarvan er nog 300.000 waren overgebleven, werden onteigend en tot vreemdeling verklaard, om vervolgens op transport gesteld te worden naar het westen. Als nieuwe bewoners komen dan grotendeels vluchtelingen uit de door Polen aan de Sovjet-Unie afgestane gebieden. Een halve eeuw na de oorlog woonden er weer evenveel mensen als in de vooroorlogse tijd. Zij hebben de oude stad deels herbouwd, nadat deze jarenlang in puin had gelegen en zelfs verder was gesloopt om stenen te verkrijgen voor de wederopbouw van Warschau.
Sint-Johanneskathedraal
De eerste kerk is in het midden van de 10e eeuw gesticht. Na de Poolse verovering van Silezië rond het jaar 1000 werd de Boheemse kerk afgebroken en de eerste kathedraal gebouwd. Tegelijkertijd werd het bisdom Wrocław opgericht. De kathedraal is rond 1039 door Břetislav I verwoest, waarna Casimir I van Polen een grotere romaanse kathedraal liet bouwen, die in 1158 door de bisschop Walter van Malonne is uitgebreid.
De tweede kathedraal is tijdens de Mongoolse invasie van Polen verwoest, waarna een gotische bouwwerk is gebouwd en in 1341 door bisschop Nankier Kołda is uitgebreid. Deze kathedraal werd een inspiratie voor veel Poolse gotische kerken. Tussen de 16e en 19e eeuw onderging de kathedraal verschillende herbouwingen in de renaissaince-, barok- en neogotische stijl.
Driekwart van de kathedraal is tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Het huidige bouwwerk is dan ook het resultaat van naoorlogse reconstructies, die reeds in 1946 begonnen. De eerste herstelfase was in 1951 afgerond, waarna de kathedraal opnieuw geopend werd.







Kerk van Sint-Elisabeth
Het begin van de kerk van Sint-Elisabeth gaat terug tot de 13e eeuw. De eerste kerk betrof een aan Sint-Laurentius gewijd romaans kerkgebouw. Na de verwoesting van Breslau, het huidige Wroclaw, door de Mongolen in 1242 werd er een nieuwe kerk gebouwd, die door bisschop Thomas I aan de heilige Elisabeth van Thüringen werd gewijd.
De huidige drieschepige basiliek in gotische stijl ontstond aan het begin van de 14e eeuw onder hertog Bolslaw III. In de jaren 1452-1456 volgde de bouw van een nieuwe, 130 meter hoge kerktoren. De 130 meter hoge toren stortte in 1529 in door een storm en zware hagelval. Enkele jaren later, in 1535, werd een nieuwe, ditmaal 90 meter hoge kerktoren gebouwd waarin zes klokken kwamen te hangen.
De kerk doorstond de Tweede Wereldoorlog zonder ernstige beschadigingen. De laatste Duitse dienst werd op 30 juni 1946 gehouden. Na de etnische zuivering van de oorspronkelijk Duitse bevolking werd de kerk in gebruik genomen door Poolse protestanten. Op 2 juli 1946 werd er echter beslag gelegd op het gebouw en volgde de overdracht van de kerk als garnizoenskerk aan het militaire apparaat. Tot op de dag van vandaag is de kerk een garnizoenskerk gebleven.





Na de oorlog werd de kerk door drie branden getroffen. De eerste brand vond plaats op 4 juni 1960 na blikseminslag, een tweede brand in de toren volgde op 20 september 1975, maar de ernstigste brand vond plaats op 9 juni 1976, toen een groot deel van het interieur van de kerk werd verwoest, waaronder het monumentale orgel. Vanaf 1981 werd er gewerkt aan het herstel van de kerk. Hierbij werden moderne bouwmaterialen zoals staalbeton toegepast. De gereconstrueerde kerktoren is nu 91,5 meter hoog en bezit een voor het publiek toegankelijk platform. In 1997 werd de kerk weer opengesteld voor het publiek en werden er weer eucharistievieringen gehouden. Het Engler orgel dat in 1976 verging tijdens de grote brand en het koor werd herbouwd en is sinds 2024 opnieuw te bewonderen.








