’s Ochtends maakten we een wandeling langs de voornaamste oorlogsmonumenten. De geschiedenis van Warschau is onherroepelijk verbonden met de Tweede Wereldoorlog, zou al snel blijken.
1. Het Monument voor de Soldaten van het Eerste Poolse Leger
Het monument is opgedragen aan de gesneuvelde soldaten van het Eerste Poolse Leger die vochten aan het oostfront van de Tweede Wereldoorlog. Aanvankelijk werd het Poolse personeel van het Eerste Poolse Leger gerekruteerd uit Poolse soldaten die gevangen waren genomen tijdens de Sovjet-invasie van Polen in 1939 (nadat Duitsland West-Polen had veroverd), en uit Polen die in 1939-1941 uit het door de Sovjet-Unie bezette Polen waren gedeporteerd. Opererend onder auspiciën van het Rode Leger, ging het voor het eerst de strijd aan in de zomer van 1944 in de gevechten tijdens de Sovjet-oversteek van de rivier de Vistula. In september 1944 waren eenheden van het Eerste Leger betrokken bij zware gevechten tijdens de laatste fasen van de Opstand van Warschau na de verovering van het oostelijke district Praga in Warschau, maar leden zware verliezen.
Het monument is een 8 meter hoog granieten standbeeld van een soldaat die een militair uniform en helm draagt en een machinegeweer bij zijn borst houdt. Het is geplaatst op een granieten sokkel, met de Poolse tekst: “1943 – Lenino, Warszawa, Kolobrzeg, Berlijn – 1945”, die de route van het leger in het conflict weergeeft.
2. Fragmenten van de muur van het getto
De totale lengte van de gettomuur in 1940 was ongeveer 18 km. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden de vrijstaande muren van de Joodse wijk, die de getto-opstand en de opstand van Warschau overleefden, grotendeels gesloopt. Van de muren die tussen de panden liepen zijn weinig fragmenten bewaard gebleven, evenals de muren van de vooroorlogse gebouwen die de grens van het getto markeerden.
3. Monument van Jan Karski
Karski werd in 1914 geboren in Łódź als Jan Kozielewski. Tijdens de bezetting van Polen door nazi-Duitsland werd hij lid van het Armia Krajowa, de voornaamste Poolse verzetsbeweging. Hij fungeerde als koerier tussen het Thuisleger en de Poolse regering in ballingschap. In 1942 kreeg Karski de opdracht om de Poolse regering in ballingschap te informeren over de situatie in Polen. Hij baseerde zijn rapport niet alleen op gesprekken met leden van de verschillende ondergrondse politieke partijen, hij wilde ook als ooggetuige verslag kunnen uitbrengen en drong daartoe tweemaal het getto van Warschau binnen en één keer, vermomd als bewaker, het Duitse transitkamp Izbica.
Na een gevaarlijke tocht van 22 dagen bereikte Karski op 1 december 1942 Londen, waar hij met verschillende politici sprak. Op 5 februari 1943 ontmoette hij minister van Buitenlandse Zaken Anthony Eden. Nadien reisde hij door naar de Verenigde Staten, waar hij in juli een gesprek had met Franklin D. Roosevelt. Karski smeekte de geallieerden actie te ondernemen door bijvoorbeeld de spoorlijnen naar Auschwitz te bombarderen, maar hun aandacht ging vooral uit naar de militaire kant van het conflict. Karski was bijzonder teleurgesteld over het nogal vrijblijvende antwoord van Roosevelt. Toch bleef hij proberen zijn boodschap te verspreiden. Hij dicteerde zijn ervaringen in de zomer van 1944 in een hotelkamer in New York. De resulterende autobiografie, Story of a Secret State, verscheen in november van datzelfde jaar.
Na de oorlog besloot Karski zich in Amerika te vestigen. Hij behaalde een doctoraat aan Georgetown University en doceerde er veertig jaar. Op 13 juli 2000 overleed hij in Washington.
4. Helden van het getto-monument
Het Helden van het Getto-monument is een monument ter herdenking van de opstand in het getto van Warschau van 1943 tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is gelegen in het gebied dat vroeger deel uitmaakte van het getto, op de plek waar de eerste opstand plaatsvond, en werd onthuld op 19 april 1948. De 11 meter hoge muur staat niet alleen voor de muren van het getto, maar verbeeldt eveneens de Westelijke Muur (in de volksmond de klaagmuur genoemd) in Jeruzalem. De labradorietsteen die in delen van het monument is gebruikt, is afkomstig van Duitse voorraden, besteld voor geplande nazi-Duitse monumenten.
Het westelijke deel van het monument is een bronzen groepsbeeld van opstandelingen; mannen, vrouwen en kinderen. De centrale figuur is Mordechaj Anielewicz, tijdens de opstand de leider van Żydowska Organizacja Bojowa (Joodse gevechtsorganisatie).
Het oostelijke deel toont de Jodenvervolging door de nazi-Duitse onderdrukkers. Op het drietalige bord staat: “Joodse natie voor zijn strijders en martelaren”.
In 1940 begonnen de nazi’s met het concentreren van de ruim 3 miljoen Poolse Joden in enkele uitermate overbevolkte getto’s in verschillende Poolse steden. Het grootste getto bevond zich in Warschau, waar in aanvang 380.000 Joden bijeengedreven werden in de oude Joodse wijk van de stad, waar voor de oorlog ongeveer 100.000 mensen woonden. In totaal zouden tussen de 450.000 tot 560.000 Joden op enig moment in het getto wonen (de schattingen lopen uiteen). Het getto werd met een ruim 3 meter hoge muur en prikkeldraad compleet afgesloten van de buitenwereld. Duizenden Joden waren al omgekomen door uithongering, ziektes en willekeurige executies voordat de nazi’s met massale deportaties naar het vernietigingskamp Treblinka begonnen. Binnen 52 dagen, tot 12 september 1942, werden ongeveer 300.000 bewoners van het getto de dood in gestuurd. Toen de deportaties begonnen, kwamen de leiders van het Joodse verzet bij elkaar, maar besloten om geen actie te ondernemen, want ze verkeerden in de veronderstelling dat de Joden naar werkkampen werden gestuurd. Eind 1942 werd het hen echter duidelijk, dat het om deportaties naar vernietigingskampen ging. Daarop besloten de overgebleven 40.000 tot 50.000 Joden in het getto zich te gaan verzetten.
Op 18 januari 1943 vond het eerste gevecht plaats toen de Duitsers de tweede golf van deportaties begonnen. De Joodse strijders verzetten zich hevig en behaalden een belangrijke overwinning: de deportaties stopten na vier dagen en de Joodse gevechtsorganisaties Żydowska Organizacja Bojowa (ŻOB) en Żydowski Związek Wojskowy (ŻZW) namen de controle in het getto over. Zij bouwden tientallen gevechtsstellingen op en Joodse collaborateurs werden door hen zonder pardon gedood.
Gedurende drie maanden bereidden de bewoners van het getto zich voor op het beslissende gevecht, waarvan zij er zich bewust van waren dat het ook het laatste gevecht zou zijn. Honderden ondergrondse bunkers werden gebouwd onder de huizen, aangesloten op het water- en elektriciteitsnet en vaak met elkaar verbonden middels het riolenstelsel. Sommige bunkers hadden ook tunnels die naar buiten het getto leiden. De gefrustreerde Duitsers voerden ondertussen versterkingen aan, maar wachtten verder af buiten het getto.
Steun van buiten het getto was beperkt. Leden van het Poolse Armia Krajowa-verzetsleger (AK) en de kleinere, communistische Gwardia Ludowa voerden sporadisch aanvallen uit op Duitse wachtposten rondom het getto. Een beperkte hoeveelheid wapens afkomstig van het AK werd het getto binnengesmokkeld. De Joodse gevechtsorganisaties probeerden ook nog wapens op de zwarte markt te kopen tegen woekerprijzen. Eén eenheid van het AK vocht voor korte tijd binnen de getto-muren samen met de Joodse gevechtsorganisaties.
Het finale gevecht begon op de vooravond van Pesach op 19 april 1943. De Duitsers, onder leiding van SS-Gruppenführer Jürgen Stroop, kwamen met zwaar materieel het getto binnen. Ze werden onthaald op een barrage van geweervuur, granaten en molotovcocktails, vanuit geprepareerde hinderlaagposities verspreid over het getto. Vervolgens begonnen de nazi’s met artilleriebeschietingen en het systematisch platbranden van elk huis in het getto. Alle opgepakte Joden werden ter plekke geëxecuteerd. Binnen korte tijd stond het grootste deel van het getto in brand. De Joodse strijders konden zich nog moeilijk verplaatsen en beperkten zich tot het verdedigen van bolwerken. Georganiseerd verzet konden zij niet meer uitvoeren na 23 april, maar individuele acties vonden plaats tot 16 mei. Op 8 mei sneuvelden de leider van de opstand, Mordechaj Anielewicz (die commandant was van de ŻOB) en zijn medestrijders in een der laatste bunkers, toen zij zelfmoord pleegden om Duitse gevangenneming te ontlopen.
Na de opstand werd het hele getto letterlijk met de grond gelijk gemaakt. Een groot deel van het centrum van Warschau bestond eenvoudigweg niet meer. De Duitsers creëerden in de ruïnes een concentratiekamp (Gesia) en gevangenis (Pawiak) waar veel massa-executies zouden plaatsvinden. Tijdens de latere opstand van Warschau wist het AK beide gevangenissen te bevrijden, waarbij 380 Joodse gevangen werden gered die zich vervolgens aansloten bij het AK.
Tijdens de opstand sneuvelden ongeveer 7000 Joodse opstandelingen. Ruim 6000 kwamen om toen ze verbrand of vergast werden in hun ondergrondse bunkers. Bijna alle 40.000 overgebleven Joden werden naar het vernietigingskamp Treblinka gestuurd.
De opstand in het getto van Warschau van 1943 wordt soms verward met de opstand van Warschau van 1944. De twee opstanden verschilden echter in doelstelling en omvang. De eerste, in het getto, was een keuze om vechtend de dood in te gaan, met een geringe kans om te overleven, in plaats van een zekere dood in het vernietigingskamp. De tweede was een gecoördineerde actie die onderdeel was van een grote, landelijke opstand (Operatie Storm) met als doel Polen te bevrijden. Toch zijn er bepaalde connecties: ongeveer 1000 strijders uit het getto zouden een jaar later deelnemen aan de opstand van Warschau. De wreedheid van de nazitroepen en speciale eenheden van de SS (bestaande uit zware Duitse gevangenen) was vergelijkbaar. Ten slotte was de Joodse opstand een van de inspiratiebronnen voor de Poolse opstandelingen in 1944.
5. Monument voor de Opstand van Warschau
De Opstand van Warschau was een gewapende opstand tijdens de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd door het Poolse verzetsleger Armia Krajowa met het doel om Warschau te bevrijden van de Duitsers. Gedurende 63 dagen, tot 2 oktober, verzetten de opstandelingen zich tegen Duitse troepen. Aan Poolse kant sneuvelden 18.000 opstandelingen, waren er onder hen 25.000 gewonden en kwamen minimaal 150.000 burgers om, deels in massa-executies uitgevoerd door de nazi’s. De Duitse verliezen bedroegen meer dan 17.000 gesneuvelden en 9000 gewonden. Tijdens en na de opstand werd naar schatting 85% van de stad verwoest.
De opstand begon op een cruciaal moment in de oorlog, toen het Sovjetleger Warschau naderde. Op 16 september bereikte het Rode Leger de oostoever van de Weichsel, maar ondernam geen verdere actie om de opstandelingen aan de andere kant van de rivier te helpen, waardoor de Duitsers uiteindelijk de opstand konden neerslaan.
Het oorspronkelijke plan van de Armia Krajowa behelsde een landelijke opstand (Operatie Storm) die aansluiting zou vinden met de westelijke geallieerden. Toen het in 1943 duidelijk werd dat het Rode Leger Polen zou zuiveren van Duitsers, werd het plan gewijzigd. De ontdekking van massagraven bij Katyn betekende in april 1943 een breuk in de Pools-Sovjet relaties, die nooit helemaal de oude zouden worden. Ondanks twijfels over de militaire kansen van een grote opstand, ging de planning gewoon door.
Op 13 juli 1944 kwam de planning in een stroomversnelling, toen de Sovjets de Poolse grens overschreden. Op dat moment moesten de Polen een beslissing nemen: hetzij een opstand beginnen in deze moeilijke politieke situatie met het risico geen steun te ontvangen van de Sovjets, hetzij géén opstand en de kans lopen om als collaborateurs en lafaards in Sovjetpropaganda te worden afgeschilderd. De urgentie van deze beslissing werd groter toen duidelijk werd dat na succesvolle Pools-Russische samenwerking bij de bevrijding van verschillende steden, de NKVD Poolse Armia Krajowa-leden oppakte en ze naar de goelags stuurde als ze zich niet bij het Rode Leger wilden of konden aansluiten. Veel officieren werden ook direct door de NKVD geëxecuteerd. Langzamerhand werd een van de doelstellingen van de opstand aldus het zelf bevrijden van Warschau vóór de komst van het Rode Leger.
In de vroege zomer van 1944 wezen de Duitsers Warschau aan als defensief bolwerk, dat ten koste van alles verdedigd diende te worden. Fortificaties werden gebouwd, versterkingen werden aangevoerd. Op 27 juli riep Hans Frank 100.000 Poolse mannen op zich te melden bij verzamelpunten in Warschau. Zij zouden worden ingezet bij de bouw van fortificaties in en om de stad. De Armia Krajowa zag dit als een poging het verzet te neutraliseren en riep de bewoners van Warschau op deze oproep te negeren.
De officiële Sovjetpropaganda beschuldigde het Poolse verzet ervan niet te vechten tegen de gezamenlijke vijand. Toen in juni en juli 1944 het Rode Leger Warschau naderde, riepen Sovjetradiozenders op tot een algehele opstand in Warschau om de verbindingslijnen af te snijden van Duitsers die zich nog aan de rechteroever van de Weichsel bevonden. Op 29 juli 1944 bereiken de eerste Russische verkenningseenheden de buitenwijken van Warschau.
Op 25 juli keurde de Poolse regering in ballingschap de plannen voor de opstand goed. Uit angst voor Duitse represailles voor de geweigerde opkomst van de 100.000 Poolse mannen en de (foutieve) veronderstelling dat het Rode Leger op het punt stond Warschau te betreden, gaf generaal Tadeusz Komorowski opdracht tot volledige mobilisatie van alle Armia Krajowa-strijdkrachten in de regio Warschau voor 1 augustus 1944.
Het besluit tot het begin van de opstand had consequenties voor de Poolse relatie met de Sovjet-Unie. Stalin was woest over het feit dat hij niet geconsulteerd was in de besluitvorming en vermoedde dat Polen onder één hoedje speelde met de westelijke geallieerden. Achteraf gezien waren zowel de westerse wereld als de Sovjets aan het touwtrekken om de politieke kleur van de regio, waarbij de Armia Krajowa een duidelijke voorkeur had voor een prowesterse Poolse regering en de Sovjets een aan hen loyale communistische regering wilden installeren.
De opstand begon officieel om 17:00 uur plaatselijke tijd op 1 augustus, een besluit dat nu als kostbare fout gezien wordt. Ondanks verhoogde activiteit en vroege gevechten met opstandelingen hadden de Duitsers niet door dat er een opstand op uitbreken stond. De Duitsers hadden geen draaiboek klaarliggen voor een opstand, maar ze kregen wel een uur voor uitbreken inlichtingen dat er een opstand zou losbarsten (waarschijnlijk via een Poolse vrouw). Door het ontbreken van het verrassingseffect, het feit dat het nog daglicht was en de verre van volledige mobilisatie betekende dat veel van de aanvankelijke doelstellingen van de opstand niet gehaald werden.
De eerste twee dagen bepaalden het slagveld voor de rest van de opstand. De grootste Poolse successen werden behaald in het nieuwe centrum (Śródmieście), de oude stad (Stare Miasto) en de ten westen gelegen wijk Wola. In andere wijken, zoals het zuidelijke Mokotów waren de vorderingen zeer moeizaam en hadden de Duitsers de meeste sleutelposities nog in handen. Aan de oostoever van de rivier de Weichsel, waar de wijk Praga ligt, konden de opstandelingen helemaal niets uithalen door sterke concentraties Duitse troepen. In de noordelijke wijk Zoliborz waren de resultaten gemengd, de oude Russische citadel daar werd echter niet veroverd door de opstandelingen. Alle eenheden in de stad leden zware verliezen, ongeacht de mate van succes. Ernstiger was dat de meeste eenheden geen aansluiting konden krijgen met elkaar of met buiten de stad, waardoor de wijken grotendeels geïsoleerd bleven.
Na de eerste gevechten gingen de meeste eenheden over op een defensieve strategie, terwijl de burgerbevolking in de hele stad barricades oprichtte. Op 4 augustus, toen de Armia Krajowa haar grootste successen behaalde, begonnen de Duitsers versterkingen te ontvangen. SS-generaal Erich von dem Bach-Zelewski werd tot opperbevelhebber benoemd en zette onmiddellijk de tegenaanval in. Zijn belangrijkste begindoelstelling was de omsingelde Duitse bolwerken te ontzetten en de Armia Krajowa de toegang tot de Weichsel te beletten.
Op 5 augustus bevrijdden de Polen de ruïnes van het Getto van Warschau, waaronder de Gesia en Pawiak-concentratiekampen die zich daar nog bevonden. Vele honderden gevangenen werden bevrijd. Dezelfde dag begonnen de Duitsers ook met massa-executies in de wijk Wola (die gedeeltelijk was heroverd), waarbij uiteindelijk tussen de 40.000 en 60.000 burgers werden afgeslacht. Het doel van deze massamoorden was de wil van de opstandelingen te breken en de opstand snel te beëindigen zonder kostbare straatgevechten; tot eind september werden om dezelfde reden gevangengenomen opstandelingen ter plekke geëxecuteerd. In andere wijken leek de doelstelling vooral plunderen en verkrachten, met name door de eenheden van Dirlewanger en Kaminski. Deze methodes draaiden de Duitsers later terug, toen bleek dat ze het verzet van de Polen alleen maar deden toenemen. Vanaf eind september tot de capitulatie op 2 oktober werd een deel van de Poolse opstandelingen als krijgsgevangene behandeld.
Op 7 augustus zetten de Duitsers tanks in, waarbij burgers als menselijk schild werden gebruikt. Na twee dagen van zware gevechten lukte het de Duitsers een wig te drijven in de wijk Wola en het centrale Bankowyplein (op de grens met de oude stad) te bereiken. Doel was een belangrijke overwinning te behalen en de Armia Krajowa de nutteloosheid te laten inzien van doorvechten en haar tot overgave te dwingen. De Polen gaven echter geen krimp. Tussen 9 en 18 augustus vonden zeer hevige gevechten plaats rond de oude stad en het Bankowyplein, met succesvolle Duitse aanvallen en Poolse tegenaanvallen. Wederom begingen de nazi’s zware oorlogsmisdaden door het opzettelijk aanvallen en platbranden van (duidelijk gemarkeerde) ziekenhuizen: honderden aan het bed gekluisterde patiënten verbrandden levend. De oude stad hield stand tot eind augustus, maar een gebrek aan munitie en andere voorraden maakten verdere verdediging onmogelijk. Op 2 september evacueerden ongeveer 5300 opstandelingen en burgers via het rioleringsstelsel (dat dan al het belangrijkste verbindingsnet vormt tussen de wijken) naar het nieuwe centrum en de noordelijke wijk Zoliborz die nog in handen waren van de Armia Krajowa.
Duitse militaire tactieken steunden veel op zwaar artillerievuur en luchtbombardementen voorafgaand op de grondaanval, iets waar de opstandelingen weinig tegen in konden brengen. Ook zetten de Duitsers met succes speciale wapens in zoals de Goliath, een klein, licht gepantserd rupsvoertuig gevuld met explosieven die op afstand bestuurd werd.
Het Rode Leger bereikte op 10 september de oostoever van de Weichsel, waarbij het werd verwelkomd door de daar gestationeerde Armia Krajowa-soldaten. De NKVD arresteerde echter iedereen en deporteerde de meesten naar Siberië. ‘In tegenstelling tot onze verwachtingen heeft de vijand alle offensieve acties gestaakt langs het hele front van het 9de Leger’ – citaat uit een rapport van het Duitse 9de Leger op 16 augustus 1944, waaruit de verbazing blijkt over de Sovjetrespons op de opstand.
Het enige onderdeel van het Rode Leger dat daadwerkelijk hielp was het Eerste Poolse Leger onder bevel van generaal Zygmunt Berling. Een deel van hen stak de rivier over en maakte contact met de Armia Krajowa. Zonder voldoende artillerie- en luchtsteun konden ze echter weinig uitrichten en moesten ze zich met zware verliezen terugtrekken. Verschillende pogingen strandden zonder uitzondering, voornamelijk door het gebrek aan artillerie- en luchtsteun van het Rode Leger. Plannen voor een rivieroversteek werden voor minimaal 4 maanden uitgesteld en de Poolse generaal Zygmunt Berling, die het bevel gaf voor de oversteek van zijn eenheden, werd door de Sovjets ontheven van zijn functie. Vanaf dit moment kan de opstand gezien worden als een eenzijdig gevecht van de langste adem, of als een gevecht om acceptabele voorwaarden tot capitulatie. De opstand eindigde op 2 oktober met de capitulatie van de Poolse strijdkrachten.
Op 2 oktober tekende generaal Tadeusz Komorowski de capitulatie van de overgebleven Armia Krajowa-strijdkrachten op het Duitse hoofdkwartier in het bijzijn van generaal Erich von dem Bach-Zelewski. Volgens de capitulatieovereenkomst beloofde de Wehrmacht de opstandelingen als gewone soldaten volgens de Geneefse conventie te behandelen evenals de burgerbevolking. De volgende dag begonnen de Duitsers met het ontwapenen van de Armia Krajowa-soldaten. Ze stuurden 15.000 van hen naar krijgsgevangenkampen in Duitsland. Zo’n 5 à 6000 opstandelingen ontsnapten, verborgen tussen de burgerbevolking. Van de ongeveer half miljoen burgers werden 90.000 naar werkkampen gestuurd en 60.000 naar de concentratiekampen, de rest werd de stad uitgedreven en vrijgelaten.
Een van de redenen waarom de Opstand van Warschau mislukte was de onwil van het Rode Leger de opstandelingen echt te hulp te schieten. Het Rode Leger kreeg van hogerhand het bevel halt te houden aan de oostoever van de Weichsel, en geen aansluiting te zoeken met, of hulp te bieden aan de opstandelingen. Dit bevel van hogerhand kwam van Stalin die om politieke redenen (Polen moest een aan Moskou onderworpen satellietstaat worden) belang had bij het mislukken van de opstand. Hierbij kan meegespeeld hebben dat de opstandelingen vooraf geen contact hadden gezocht met het naderende Rode Leger om een en ander te coördineren.
Nadat de stad was ontvolkt, begonnen de Duitsers met de systematische verwoesting van de resterende bebouwing. Ploegen van genietroepen werden met explosieven en vlammenwerpers de stad ingestuurd waarbij ze huis na huis platbrandden. Speciale aandacht besteedden ze aan historische gebouwen en monumenten, niets van enige culturele waarde mocht blijven staan. Duitse plannen behelsden dat na de oorlog een groot meer zou komen op de plek waar Warschau had gestaan. Het Rode Leger stak uiteindelijk de rivier over op 17 januari, 1945. Ze veroverde de ruïnes van Warschau binnen enkele uren met nauwelijks enig verzet van de Duitsers.
De Opstand van Warschau en de landelijke Operatie Storm hadden de belangrijkste doelstelling niet gehaald: een deel van Polen bevrijden en de installatie van een westers georiënteerde regering in plaats van een marionettenregering onderworpen aan Moskou. Er bestaat onder historici geen consensus over de vraag of het überhaupt mogelijk was deze doelstelling te halen. Sommige historici opperen dat zonder de opstand Polen wellicht een Sovjetrepubliek was geworden, iets wat vele malen slechter zou zijn geweest dan het communistische Polen en dat de opstand dus in ieder geval een succesvolle politieke demonstratie aan de Sovjet-Unie en de westelijke geallieerden was. Sommige historici speculeren dat door de Opstand van Warschau, waarbij het Rode Leger opzettelijk halt hield, slechts het oostelijke deel van Duitsland uiteindelijk door de Sovjet-Unie werd bezet in plaats van heel Duitsland.
De totale verliezen aan Poolse kant bedroegen tussen de 150.000 en 200.000 mensen. Belangrijker nog was dat een relatief groot deel daarvan jonge mensen waren, die juist hard nodig waren in de naoorlogse opbouw. De stad werd nauwkeurig weer opgebouwd, hoewel het oude vooroorlogse karakter pas begin jaren negentig, na de val van het communisme, weer enigszins hersteld was.
De meerderheid van de soldaten van de Armia Krajowa (inclusief diegenen die deelnamen aan de Opstand van Warschau) werden na de oorlog vervolgd: gearresteerd door de NKVD of de Poolse UB (communistische veiligheidsdienst), ondervraagd en veroordeeld op verschillende aanklachten. Velen daarvan werden verbannen naar de goelags in Siberië of geëxecuteerd. De opstandelingen die naar de krijgsgevangenkampen waren gestuurd en later door de westelijke geallieerden werden bevrijd, bleven meestal in het Westen, zoals de commandanten Tadeusz Komorowski en Antoni Chruściel.
Kennis over de Opstand van Warschau, ongelegen voor Stalin, werd door de propaganda van communistisch Polen verdraaid: de nadruk lag op het mislukken van de opstand en kritiek op het optreden van het Rode Leger was taboe. Tot eind jaren zestig was alleen al het woord Armia Krajowa gecensureerd. Films en boeken over de opstand werden zodanig gewijzigd (of gewoon helemaal verboden) zodat Armia Krajowa er niet in voorkwam. Zowel de Poolse als de Sovjetpropaganda suggereerden bovendien dat de Armia Krajowa een soort extreem rechtse groepering was die had geheuld met de nazi’s.
Vanaf 1956 werd het beeld enigszins gewijzigd: de soldaten waren weliswaar dapper geweest, maar de officieren en commandanten waren reactionaire slechteriken die geen acht sloegen op verliezen onder de soldaten. De eerste serieuze en gesanctioneerde publicaties over de opstand kwamen pas eind jaren tachtig in Polen in het openbaar. Pas in 1989 mocht een monument voor de Armia Krajowa worden gebouwd in Warschau. Daarvoor was het altijd de communistische Gwardia Ludowa die alle aandacht kreeg en wier daden sterk overdreven werden.
In het Westen was het verhaal over het Poolse gevecht voor Warschau met weinig hulp van buiten op zijn zachtst gezegd een heet hangijzer, vooral nadat het Westen het door de Sovjet-Unie gecontroleerde communistische regime in Polen erkende. Als gevolg hiervan werd het verhaal over de opstand jarenlang in het Westen nauwelijks gepubliceerd.
De getoonde moed tijdens de Opstand van Warschau en het verraad door de Sovjet-Unie, zorgden ervoor dat anti-Sovjet sentimenten in Polen gedurende de hele Koude Oorlog groot waren. De opstand was ook een inspiratiebron voor de Poolse vakbeweging Solidarność, die later op vreedzame wijze het communistische regime omverwerpt.
Na 1989 hield alle censuur over de opstand op en werd 1 augustus de officiële jaarlijkse herdenkingsdag. Op 1 augustus 1994 hield Polen een speciale herdenking van de 50e verjaardag. Duitsland en Rusland werden uitgenodigd, hoewel in kleine kring oppositie bestond tegen de Russische uitnodiging. Rond die tijd deed een grap de ronde die luidde dat ‘het nuttig is Jeltsin een verrekijker te geven als hij de ceremonies vanaf de andere oever van de Weichsel bekijkt’.
Onder de indruk van de geschiedenis namen we ’s middags de tijd om enkele van de kerken en het koninklijk paleis te bezoeken.
1. Heilige Geestkerk
De Heilige Geestkerk werd gesticht door Hertog Jan I van Warschau in 1388 en maakte onderdeel uit van een Hospitaal. De kerk en het hospitaal lagen net buiten te stadsmuren van de Oude stad.
De originele kerk werd verschillende malen uitgebreid maar tijdens de Zweedse invasie van Warschau in 1656 brandde deze kerk af. Omdat de bevolking geen geld had om het te restaureren werd de grond door Koning Jan II Casimir van Polen aan de pauliners uit het klooster van Częstochowa geschonken. De pauliners bouwden op eigen kosten een muur om de kerk en het nabij gelegen Paulinerklooster zodat dit klooster en de kerk binnen de stadsmuren van de toenmalige Nieuwe stad kwam te liggen. In 1699 werd de grondsteen voor de kerk gelegd. Tussen 1707 en 1717 werd de huidige kerk gebouwd. Het interieur van de kerk werd voltooid in 1725. Deze kerk werd vernietigd in de Tweede Wereldoorlog tijdens de Opstand van Warschau. Na de oorlog werd deze kerk herbouwd. Het hoofdaltaar blijft het enige originele element dat de vernietiging door Duitse troepen overleefde.
Sinds 1711 is deze kerk het beginpunt van de Pelgrimsroute naar het Icoon van de Zwarte Madonna van Częstochowa in het Paulinerklooster van Jasna Góra te Częstochowa.
2. Kerk van Sint-Casimir
Deze kerk ontstond door toedoen van koningin Maria Casimira als dank voor de overwinning van haar gemaal koning Jan III Sobieski op de Turken tijdens de slag om Wenen in 1683. De bouw begon in 1688 en duurde tot 1692. Het inrichten van de kerk zou bijna een eeuw lang in beslag nemen.
Vanaf het einde van de 18e eeuw raakte de kerk geleidelijk aan in verval. Dit was vooral een gevolg van de onderdrukking door het tsaristische Rusland. Tijdens de Kościuszko-opstand, de Russisch-Poolse oorlog in 1794, werden veel eigendommen van het klooster in beslag genomen (waaronder zelfs de koperen bekleding van de koepel). In de jaren 1860 bereikte de repressie na de januariopstand het klooster opnieuw en werden stukken grond afgenomen. In de jaren 1870-1880 vonden er renovaties plaats, maar het verval bleek niet te stoppen. Ondanks de financiële problemen speelden de nonnen een belangrijke rol bij de anti-russificatie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de financiële situatie zo penibel, dat men zich genoodzaakt zag kerkmeubilair te verkopen. Dankzij een renovatie in de jaren 1925-1936 keerde de kerk terug naar de oude glorie.
Het kerkgebouw overleefde de belegering van Warschau in 1939 onbeschadigd. Tijdens de opstand van Warschau in 1944 had zich een menigte in de inmiddels uitgebrande maar nog niet ingestorte kerk verzameld, in de hoop dat de kerk tijdens de luchtaanvallen gespaard zou worden. Ook werd de kerk als veldhospitaal gebruikt. Maar op 31 augustus om 15:00 uur werd de koepel van het gebouw bij een luchtaanval van de Luftwaffe geraakt door bommen. Onder het puin lieten circa 1.000 burgers, waaronder vele gewonden en 30 nonnen, het leven.
3. Kathedraal van Sint-Johannes de Doper
De Johanneskathedraal is een van de oudste kerken van de stad en de belangrijkste kerk van het aartsbisdom Warschau. De kerk werd oorspronkelijk gebouwd in de 14de eeuw en diende als een kronings- en begrafenisplek voor diverse hertogen van Mazovië. Hier stond een houten kerk die door een stenen kerk werd vervangen. In 1602 stortte de kerk in, waarna hij in de daaropvolgende jaren diverse keren werd herbouwd. In de 18de eeuw werden hier de koningen van Polen gekroond, koninklijke huwelijken gesloten en koninklijke begrafenissen en begrafenissen van belangrijke personen verzorgd.
Nadat de kerk in 1798 een kathedraal was geworden, werd zij in 1836 verbouwd in een Engelse neogotische stijl. Ze werd volledig verwoest door de Duitsers tijdens de Opstand van Warschau (augustus-oktober 1944). De kathedraal was een plaats van strijd tussen opstandelingen en het oprukkende Duitse leger. De Duitsers slaagden erin een tank geladen met explosieven in de kathedraal te brengen en een enorme explosie verwoestte een groot deel van het gebouw. Na de ineenstorting van de opstand boorde het Duitse Vernichtungskommando (Vernietigingsdetachement) gaten in de muren voor explosieven en blies de kathedraal op, waarbij 90% van de muren werd vernietigd.
De kathedraal werd tussen 1948 en 1956 onder leiding van architect Jan Zachwatowicz herbouwd. Het gebouw werd bij de restauratie gereconstrueerd in de oorspronkelijke gotische stijl, waardoor ze het uiterlijk van vóór de verbouwing van 1836 terugkreeg.
De kathedraal heeft een stervormig gewelf. In de rechter zijbeuk zijn de epitafen van de Poolse presidenten Piłsudski en Paderewski aangebracht, verder bevinden zich er het grafmonument van de laatste hertogen van Mazovië en het altaar van de heilige Maksimilian Kolbe.
4. Heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw-van-Genade
Het Heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw-van-Genade of Jezuïetenkerk werd in 1609 door koning Sigismund III van Polen gesticht. In 1627 werd de kerk uitgebreid met drie kapellen en in 1635 werd Urszula Mayerin, maîtresse van koning Sigismund III, er begraven. Mayerin financierde voor de kerk een zilveren koepelvormige nis. Haar graf werd in 1650 geplunderd en verwoest door Zweedse en Brandenburgse troepen tijdens de Opstand van 1650.
In latere jaren werd de kerk diverse malen herbouwd en meer en meer versierd met barokke marmeren altaren en vloeren. Tijdens de Opstand van Warschau in 1944 werd de kerk compleet verwoest door de Duitsers. Alleen wat overbleef van het vierhonderd jaar oude gebouw was een grote berg van puin. Tussen 1950 en 1973 werd de kerk herbouwd in een simpele architectonische vorm.
5. Koninklijk paleis
Het Koninklijk Kasteel diende vroeger als de officiële koninklijke residentie van verschillende Poolse vorsten. De persoonlijke kantoren van de koning en de administratieve kantoren van het koninklijk hof waren gevestigd in het kasteel van de 16e eeuw tot de definitieve deling van Polen in 1795. Het kasteel, bij de ingang van de oude stad, bezit een belangrijke collectie Poolse en Europese kunst.
Het gebouw was getuige van vele opmerkelijke gebeurtenissen in de geschiedenis van Polen; de grondwet van 3 mei 1791, de eerste in zijn soort in Europa en de op één na oudste nationale grondwet ter wereld, werd hier opgesteld door het parlement. Het gebouw werd na de delingen van Polen opnieuw ontworpen in een neoklassieke stijl. Onder de Tweede Poolse Republiek (1918-1939) was het de zetel van het Poolse staatshoofd en president.
Op 4 oktober 1939 gaf Adolf Hitler in Berlijn het bevel om het koninklijk kasteel op te blazen. Op 10 oktober 1939 waren speciale Duitse eenheden, onder toezicht van geschiedenis- en kunstexperts, begonnen met het demonteren van vloeren, marmer, sculpturen en stenen elementen zoals open haarden. De artefacten werden naar Duitsland gebracht of opgeslagen in de magazijnen van Krakau. Velen van hen werden ook in beslag genomen door verschillende nazi-hoogwaardigheidsbekleders die in Warschau woonden. Het kasteel was helemaal leeggehaald. Ondanks het gevaar om neergeschoten te worden, slaagden Poolse museummedewerkers en experts in kunstrestauratie erin om veel van de kunstwerken toch uit het kasteel te redden, evenals fragmenten van het stucwerk, de parketvloeren, de houten lambrisering en meer die later bij de reconstructie werden gebruikt. Wehrmacht-geniesoldaten boorden vervolgens tienduizenden gaten voor dynamietladingen in de gestripte muren.
In 1944, na de ineenstorting van de Opstand van Warschau, toen de vijandelijkheden al waren gestaakt, bliezen de Duitsers de gesloopte muren van het kasteel op. Het vernietigen van het koninklijk kasteel was slechts een onderdeel van een groter plan – het Pabst-plan – met als doel een monumentale gemeenschapszaal (Volkshalle) of een grote congreszaal van de NSDAP (Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij) op de plaats van het koninklijk kasteel te bouwen en de zuil van Sigismund te vervangen door het Germania-monument.
Een hoop puin, met daarboven slechts twee fragmenten van muren, was alles wat er over was van het zeshonderd jaar oude bouwwerk. Op een van deze fragmenten bleef een deel van de stucversiering over, dit was een cartouche met de koninklijke versie van het motto van de Orde van de Witte Adelaar – “PRO FIDE, LEGE ET REGE” (voor Geloof, Wet en Koning).
Onmiddellijk na het einde van de oorlog in 1945 werd begonnen met het redden van de overgebleven fragmenten van de muren, funderingen en kelders van het kasteel, evenals de zwartgeblakerde muren van het paleis met koperen dak en het gebouw van de Koninklijke Bibliotheek, van verdere vernietiging. In 1949 nam het Poolse parlement een wetsvoorstel aan om het kasteel te herbouwen als monument voor de Poolse geschiedenis en cultuur. Onder algemeen applaus werd besloten het kasteel te herbouwen met vrijwillige bijdragen. Zowel in Polen als in het buitenland werden fondsenwervende comités opgericht.
In mei 1975 had het Fonds reeds de 500 miljoen zloty bereikt. In die periode werden ook meer dan duizend waardevolle kunstwerken aan het kasteel geschonken door talrijke Polen die zowel in Polen als in het buitenland woonden.
Met het bezoek aan het koninklijk paleis zat onze tijd in Warschau er al op. De volgende dag was het tijd voor onze eerste verplaatsing naar Bialowieza.


























