Auschwitz was een concentratiekampcomplex dat tijdens de Tweede Wereldoorlog door nazi-Duitsland rondom de Poolse stad Oświęcim (Duits: Auschwitz) in het geannexeerde deel van Polen werd opgezet. Auschwitz was het grootste van alle Duitse concentratiekampen en bestond aan het einde van de oorlog uit Auschwitz I (het basiskamp (Duits: Stammlager) ten zuidwesten van de stad), Auschwitz II-Birkenau (het Vernichtungslager (vernietigingskamp) ten westen van de stad), Auschwitz III-Monowitz (een werkkamp ten oosten van de stad bij de IG Farben-fabriek) en tevens tientallen subkampen.
Ongeveer 1,3 miljoen mensen werden naar Auschwitz gedeporteerd. Van hen zijn er ongeveer 1,1 miljoen om het leven gekomen; het grootste deel van de slachtoffers werd vergast.
De naam Auschwitz is symbolisch geworden voor de vernietigings- en concentratiekampen van de Duitse nationaalsocialisten die op vele plaatsen in Duits bezet Europa werden gebouwd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Miljoenen mensen, merendeels Joden, maar ook personen die tot andere etnische minderheden behoorden en politieke gevangenen zijn in dergelijke kampen om het leven gekomen.
Van 1940 tot en met begin 1942 was het Auschwitz-complex voornamelijk een concentratiekamp; gevangenen kwamen om het leven door de combinatie van grove mishandeling, uithongering, dwangarbeid, slecht schoeisel en kleding, en slechte hygiëne en medische verzorging. Vanaf het begin van 1942 tot oktober 1944 was de actieve massamoord op Joden een even zo belangrijke functie van het complex.
Op 22 november 1943 werd Auschwitz administratief in drie kampen onderverdeeld: Auschwitz I, Auschwitz II-Birkenau en Auschwitz III-Monowitz. Deze onderverdeling werd onder andere uitgevoerd om de administratie van het volledige kamp-complex te vereenvoudigen. Elk van de drie kampen functioneerde op autonome wijze met zijn eigen specifieke taken.















Beginfase
Auschwitz I werd – in tegenstelling tot wat eerder was gepland – niet als doorvoerkamp ingericht, maar als concentratie- en werkkamp. Op 5 mei 1940 werd Rudolf Höss aangesteld als kampcommandant. Het eerste gevangenentransport met dertig Duitse criminelen arriveerde op 20 mei 1940. Zij moesten samen met driehonderd Joden uit de stad het kamp opknappen. Vijftien SS’ers werden meegestuurd als bewakers. De dertig criminelen kregen later extra privileges door hun functie als kampoudsten of kapo’s. Vrijwel de gehele oorlog lang waren de kapo’s Duitse beroepscriminelen, die opvielen door hun wreedheid.
De oude, deels ommuurde Poolse legerkazerne werd in gebruik genomen als concentratie- en werkkamp. Aanvankelijk werden achttien gebouwen als barakken gebruikt, waaronder een kampziekenhuis en een kampgevangenis. Dit is later bekend geworden als “Block 11”. Er werden wachttorens gebouwd en er werd prikkeldraad geplaatst. Buiten het kamp lagen twee gebouwen voor de kampstaf en een crematorium dat in een van de buitenwereld afgeschermde oude munitiebunker was ingericht.
Op 14 juni 1940, toen het kamp was opgeknapt, kwam het eerste officiële gevangenentransport met ongeveer 720 Poolse politieke gevangenen uit Tarnów aan in Auschwitz. Onder deze gevangenen bevond zich Wiesław Kielar, die vijf jaar Auschwitz zou overleven. Het aantal gevangenen zou op 15 augustus door een transport politieke gevangenen uit Warschau oplopen tot 3200. Ook in de maanden daarna kwamen nog enkele transporten aan. Op 31 december 1940 bedroeg het aantal gevangenen 7829. De eerste executies in het kamp volgden. Op 22 november 1940 werden veertig politieke gevangenen neergeschoten als represailles voor een aanslag op een SS-officier in een nabijgelegen stad. In het eerste jaar werd het kamp gestaag uitgebreid. Vrijwel alle gevangenen waren zes dagen per week, elf uur per dag in de weer met de bouw van het kamp. Binnen een straal van vijf kilometer werden alle bewoners verdreven. De bouwmaterialen uit de verlaten woningen werden gebruikt voor bouw van barakken in het kamp.











Uitbouw
In het tweede jaar bracht Himmler een inspectiebezoek aan het kamp. Hij gaf Höss de opdracht om de capaciteit van Auschwitz I uit te breiden tot 30 000. Tevens kreeg Höss de opdracht om bij het drie kilometer verderop gelegen Birkenau een nieuw en groter kamp te bouwen met de aanvankelijke bedoeling om daar nog eens 100.000 Russische krijgsgevangenen onder te brengen maar dit veranderde toen men besloot deze over Duitsland te verdelen en als arbeidsslaven voor de bewapeningsindustrie in te zetten en in plaats daarvan het kamp Birkenau te gebruiken voor de uitroeiing van de Joden. Auschwitz I was aanvankelijk bedoeld om Poolse politieke tegenstanders, verzetsmensen en intellectuelen in onder te brengen. Later werden er Russische krijgsgevangenen en Duitse criminelen ondergebracht in dit kamp, en nog later ook Jehova’s getuigen, “asociale elementen” zoals landlopers en prostituees, homoseksuelen en Joden. Ondanks de gestage uitbreiding naar een capaciteit van 30 000, lag het aantal gevangenen in de eerste jaren dat het kamp bestond voortdurend tussen de dertien- en zestienduizend mensen. In 1942 nam de aanvoer van gevangenen flink toe en bereikte dit aantal de twintigduizend.
Er werd zes dagen per week en elf uur per dag gewerkt (in de wapenfabrieken van Auschwitz III vaak zeven dagen). De zondagen waren voor wassen en douchen gereserveerd. Door de harde arbeidsomstandigheden, het weinige eten, de wreedheid van de SS en de slechte hygiëne was het sterftecijfer onder de gevangenen zeer hoog.















Gaskamers
De eerste vergassingen van gevangenen uit Auschwitz vonden niet in het kamp zelf plaats; deze gevangenen werden vervoerd naar gaskamers in Duitsland. Eind juli 1941 werden in het kader van Aktion 14f13 ongeveer 570 gevangenen uit Auschwitz naar Schloss Sonnenstein in Pirna gebracht, waar ze door middel van koolstofmonoxide werden vergast. Tot aan de zomer van 1941 werd deze methode alleen op gehandicapten toegepast. Ongeveer 70.000 gehandicapten waren al op deze manier gedood. Himmler wilde deze methode ook gaan gebruiken in concentratiekampen. Een speciale eenheid kwam Auschwitz om deze reden bezoeken. Al snel werd het systeem ingevoerd in Auschwitz. Zieken werd verteld dat ze zich, na inschrijving, konden laten behandelen. Ongeveer 575 personen schreven zich uiteindelijk in voor de “behandeling”. Men werd echter niet behandeld, maar naar de gaskamers gebracht.
Tot 1941 werden de meeste slachtoffers niet vergast, maar doodgeschoten. Himmler woonde enkele executies in het oosten bij, en na een van deze executies vertelde SS-General Erich von dem Bach-Zelewski aan Himmler dat de SS’ers die de executies uitvoerden het mentaal flink te verduren kregen. Dit zette Himmler aan het denken en hij realiseerde zich dat hij een betere, snellere en mentaal minder uitputtende methode moest vinden. SS-Leutnant dr. Albert Witmann, die betrokken was bij de ontwikkeling van de koolstofmonoxidevergassingen, werd naar het oosten gestuurd om een nieuwe methode uit te vinden. Hij kwam tot de conclusie dat het te duur en te veel werk was om flessen met koolstofmonoxide over grote afstand te vervoeren, en besloot daarop een vrachtwagen met explosieven mee te nemen. De Duitsers dreven gevangenen bij elkaar in een bunker en besloten deze op te blazen. Na deze methode werden er nog diverse andere massamoordmethodes uitgeprobeerd, waaronder het gebruik van uitlaatgassen. Ze dreven mensen bij elkaar in een kamer die verbonden was met de uitlaten van twee voertuigen. Deze methode van vergassing door middel van koolstofmonoxide was een stuk goedkoper dan het vervoeren van flessen met de stof.
Ook in Auschwitz I ging intussen het onderzoek naar verbetering van de moordmethodes door. Bij afwezigheid van kampcommandant Höss kreeg waarnemer Karl Fritzsch een doorslaggevend idee. Waar de SS nog steeds arbeidsongeschikte gevangenen doodschoot, dacht Fritzsch dat het middel waar men de kleren mee desinfecteerde, Zyklon B, tevens als gas kon worden gebruikt. Zodra Zyklon B aan de lucht wordt blootgesteld, komt er een dodelijk gas vrij: waterstofcyanide (blauwzuur).
Eind augustus of begin september koos Fritzsch blok 11 uit om een proef te doen met Zyklon B.[6] Een kelder werd voorbereid voor het experiment en vanaf dat moment mocht niemand meer uit zijn cel. Russische krijgsgevangenen werden in blok 11 bijeen gedreven en naar de kelder verplaatst. De eerste test met Zyklon B was een feit. De dag erna werd de effectiviteit gecontroleerd, waarbij bleek dat een groot deel van de gevangenen nog in leven was. De nazi’s verhoogden daarop de dosis – met het door hen gewenste resultaat. De SS liet gevangenen de lijken opruimen en verbranden in het crematorium. Na dit eerste experiment werd een tweede vergassing met Zyklon B uitgevoerd op een transport met Russische krijgsgevangenen.
Toen Höss terugkwam in het kamp, kreeg hij het verhaal over het experiment te horen. Höss was tevreden en gerustgesteld. Voordeel was dat het op grote schaal kon plaatsvinden. Bovendien zouden de Duitsers nu bloedbaden bespaard blijven.
Crematorium I
Crematorium I was een bunker in het concentratiekamp Auschwitz I die tot crematorium met gaskamer verbouwd was. De bunker was bij de voormalige kazerne in gebruik als munitieopslag. De Duitse firma J. A. Topf und Söhne leverde de verbrandingsovens. De ruimte die als mortuarium was ingericht werd later omgebouwd tot gaskamer. In december 1941 vond de eerste grote vergassing hier plaats. Ongeveer negenhonderd Russische krijgsgevangenen werden met Zyklon B omgebracht.
Op 15 februari 1942 kwam het eerste joodse transport aan in Auschwitz I. De meeste joden van dit uit Bytom afkomstige transport – dat bestond uit meer dan vierhonderd gevangenen – werden bij aankomst direct naar Crematorium I gebracht.
De uitbreiding van Auschwitz I werd gecombineerd met de bouw van een nieuw en groter crematorium. Echter, de ovens bleken later niet naar het crematorium in Auschwitz I (Crematorium II) te gaan omdat ze nodig waren in het nieuwe kamp, Auschwitz II-Birkenau.
De gaskamer van Auschwitz I bleef tot mei 1942 in gebruik waarbij er naar schatting 10.000 voornamelijk Joden werden omgebracht. Het crematorium bleef tot eind juli 1943 in gebruik.
Crematorium I werd vervolgens omgebouwd tot een schuilkelder voor de SS. Hierbij werden de schoorsteen en de ovens ontmanteld en de inwerpgaten in het dak voor Zyklon B werden dichtgemaakt.
Na de oorlog zijn in 1955 als onderdeel van het Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau twee van de drie verbrandingsovens opnieuw geplaatst en is de schoorsteen heropgebouwd. Verscheidene inwerpgaten werden opnieuw opengemaakt.[3] Tussen de ruimte met de crematieovens en de gaskamer is een nieuwe deuropening aangebracht.
Naarmate de tijd vorderde en de uitbreiding van Auschwitz I en het ontstaan van Auschwitz II-Birkenau en Auschwitz III-Monowitz een feit was, werd het belang van Auschwitz I kleiner. Het administratief hoofdkwartier bevond zich echter wel in het Stammlager, maar de nazi’s legden steeds meer de nadruk op Auschwitz II-Birkenau. Auschwitz I werd vooral gebruikt om gevangenen die dienstdeden in fabrieken in Auschwitz III-Monowitz of op andere plaatsen arbeid moesten verrichten in onder te brengen.
Ook werd er vanaf juni 1943 op verzoek van Himmler in blok 24a een bordeel gevestigd, het Lagerbordell. Eerder had de SS een plan om een bordeel in blok 11 te plaatsen verworpen. Het bordeel werd in oktober 1943 geopend en moest als beloning dienen voor gevangenen met extra privileges, zoals kapo’s. De bewakers van de SS mochten geen gebruik maken van dit bordeel, maar wel van het bordeel in de stad Auschwitz. Meer dan zestig Duitse, Poolse en Oekraïense vrouwen werden uit het vrouwenkamp van Auschwitz II-Birkenau gehaald om in de bordelen van Auschwitz I en Auschwitz III-Monowitz te werken. Het bordeel bleef tot enkele dagen voor de evacuatie bestaan.
Medische experimenten
Blok 10 was een blok in concentratiekamp Auschwitz I waar medische experimenten werden uitgevoerd. De experimenten in blok 10 waren voornamelijk gericht op grootschalige sterilisatie van personen die door het Derde Rijk werden gezien als “ongewenst”. Daarnaast werd er ook onderzoek gedaan naar besmettelijke ziektes. Het vaste team artsen in blok 10 bestond uit prof. dr. Carl Clauberg, dr. Horst Schumann, dr. Eduard Wirths en dr. Bruno Weber.
De experimenten die werden uitgevoerd door Duitse nazi-artsen tijdens de Tweede Wereldoorlog waren gericht op het uittesten van medicijnen en nieuwe operatieve methodes, experimenten ten behoeve van het Duitse leger en onderzoek dat de superioriteit van het Arische ras moest bevestigen.
Dokters Carl Clauberg en Horst Schumann waren door Heinrich Himmler uitgekozen om onderzoek te doen naar een goedkope en efficiënte manier van sterilisatie op grote schaal. Hiervoor ontving Clauberg in 1941 een beurs van de Deutsche Gemeinschaft zur Erhaltung und Förderung der Forschung (Duitse gemeenschap voor het behoud en de bevordering van onderzoek). Claubergs onderzoekscentrum werd gerealiseerd in de stad Königshütte (tegenwoordig Chorzów) nabij een concentratiekamp voor vrouwen. Later startte Clauberg met experimenten in Auschwitz. De experimenten van Clauberg vonden in Auschwitz-Birkenau aanvankelijk plaats in blok 30 waar hij samenwerkte met dokter Horst Schumann.
Eind 1942 werd blok 10 in Auschwitz I door Heinrich Himmler aangewezen als de nieuwe locatie voor het uitvoeren van experimenten. In april 1943 werd het blok in gebruik genomen en stond onder leiding van dokter Clauberg. Hij werkte in blok 10 samen met onder meer dokter Horst Schumann, dokter Bruno Weber en dokter Eduard Wirths. Blok 10 lag in de hoek van het kamp en werd samen met blok 11 gezien als “het blok des doods”. Tussen blok 10 en blok 11 bevond zich een muur waar gevangenen werden geëxecuteerd. De ramen die uitkeken op deze muur waren met luiken dichtgemaakt, zodat de gevangen dit niet konden zien.
Blok 10 bestond uit een gebouw met twee verdiepingen. Op de begane grond bevonden zich de laboratoria van SS-dokter Bruno Weber, de radiologieruimte van dokter Clauberg en enkele behandelruimtes. In de twee ruimtes op de eerste verdieping verbleven tussen de honderdvijftig en vierhonderd vrouwen op wie de experimenten zouden plaatsvinden. De vrouwen waren tussen de twintig en veertig jaar oud en werden bij hun aankomst in het kamp uitgekozen voor de medische experimenten. De vrouwen werden na de selectie volledig kaalgeschoren, inclusief hun wenkbrauwen, kregen een kampnummer getatoeëerd en werden gedwongen te baden in ijskoud water.
Carl Clauberg
De sterilisatiemethode van Clauberg bestond uit het injecteren van een bijtende substantie in de baarmoeder waardoor deze geïnfecteerd raakte en de eileiders binnen enkele weken dichtgroeiden. De resultaten van de ingrepen werden gecontroleerd door middel van röntgenfoto’s. De experimenten werden gedaan zonder verdoving en leidden tot extreme pijnen. Als de ingreep niet succesvol was, werd deze opnieuw uitgevoerd.
De ingrepen leidden vaak tot complicaties, waaronder buikvliesontsteking, interne bloedingen en bloedvergiftiging. Veel vrouwen kwamen door de complicaties te overlijden. Anderen werden na het uitvoeren van het experiment omgebracht, zodat er autopsie gepleegd kon worden op hun lichamen. In juni 1943 schreef Clauberg een brief aan Heinrich Himmler waarin hij stelde dat zijn methodes effectief waren en het in de nabije toekomst mogelijk zou worden om “honderden of zelfs duizend” vrouwen per dag te steriliseren.
In augustus 2010 werden in een huis in Polen meer dan honderdvijftig medische instrumenten gevonden, die volgens een woordvoerder van het Auschwitzmuseum toebehoorden aan Carl Clauberg.
Horst Schumann
Dokter Horst Schumann kreeg de taak te onderzoeken of sterilisatie mogelijk was door middel van röntgenstralen. Hij voerde deze experimenten op zowel mannen als vrouwen uit. De slachtoffers werden enkele weken nadat zij blootgesteld waren geweest aan de röntgenstralen gesteriliseerd door middel van castratie of het verwijderen van de eileiders. De verwijderde organen werden vervolgens verder onderzocht. Schumann concludeerde dat het blootstellen aan röntgenstralen niet het gewenste effect had en castratie of hysterectomie effectiever was.
Eduard Wirths
Dokter Eduard Wirths was reeds voor de Tweede Wereldoorlog werkzaam als gynaecoloog. In Auschwitz was hij SS-Standortarzt (SS-garnizoensdokter). Hij deed experimenten op een groep van ongeveer veertig vrouwen waar hij de baarmoedermond door middel van een colposcopie onderzocht en stukken van de baarmoeder verwijderde voor histologisch onderzoek. Samen met zijn jongere broer, gynaecoloog Helmut Wirths, deed hij onder meer onderzoek naar baarmoederhalskanker. Daarnaast deed Wirths experimenten omtrent sterilisatiemethodes en deed hij onderzoek naar tyfus.
Bruno Weber
Dokter Bruno Weber was hoofd van het Hygienisches Institut. In blok 10 had hij zijn eigen laboratorium. Hij testte medicijnen die nog niet op de markt waren gebracht uit op gevangenen. Hij gebruikte barbituraten en morfine in een poging informatie en bekentenissen te verkrijgen van leden van het Pools verzet. Daarnaast deed hij onderzoek naar bloedgroepen en bloedtransfusies. Weber was zowel werkzaam in Auschwitz als in een laboratorium in Raisko, net buiten Auschwitz.
Andere artsen
Naast het vaste team artsen werd blok 10 ook gebruikt door andere kampartsen die experimenten wilden uitvoeren. Zo deed dokter Josef Mengele enkele experimenten gericht op tweelingen en op besmettelijke ziektes in blok 10 en gebruikte hij het laboratorium om borst- en spierweefsel van doodgeschoten gevangenen te onderzoeken.
Dokter August Hirt was hoofd van het departement voor anatomie aan de universiteit van Straatsburg. Hirt deed onderzoek dat de superioriteit van het Arische ras moest bevestigen. Van Heinrich Himmler kreeg hij toestemming om “zoveel gevangen als hij nodig had” uit te kiezen om een collectie skeletten van Joden samen te stellen die gebruikt zouden worden voor antropologische studies. Door Hirt werden 115 personen uitgekozen, waaronder 79 Joodse mannen, 30 Joodse vrouwen, 2 Polen en 2 “Aziaten” (hoogstwaarschijnlijk Russische krijgsgevangenen). De dertig Joodse vrouwen die hij uitkoos, waren allen afkomstig uit blok 10.
Tussen 1939 en 1945 hebben er in de concentratiekampen meer dan zeventig medische onderzoeksprojecten plaatsgevonden. In totaal zijn er meer dan zevenduizend mensen slachtoffer geworden van deze medische experimenten.



Toegangspoort
Van alle concentratiekampen heeft Auschwitz I de bekendste toegangspoort. Boven de ingang hangt heden ten dage nog steeds de spreuk Arbeit macht frei (“Arbeid maakt vrij”), die aan de buitenkant de indruk van een werkkamp moest wekken. Opvallend is de letter de “B” uit Arbeit, die op zijn kop lijkt te staan. Een veelgehoorde verklaring hiervoor is dat dit mogelijk uit protest door de gevangenen zelf gedaan zou zijn.[10] Het is echter onwaarschijnlijk dat dit de nazi’s niet zou zijn opgevallen, of dat, als het ze wel was opgevallen, ze het vijf jaar lang zouden hebben laten zitten. Een andere verklaring luidt als volgt: in het Duitsland van die tijd werd volop geëxperimenteerd met schreefloze lettertypes. In sommige varianten werd de onderste boog van de ‘B’ kleiner weergegeven dan de bovenste. De bovenste boog van de ‘B’ is (vrijwel) even groot als de boog van de ‘R’.
Op 18 december 2009 werd de spreuk boven de toegangspoort gestolen. Drie dagen later vond de Poolse politie het ijzeren bord in drie stukken terug. Vijf mannen tussen van 20 en 39 jaar werden opgepakt. Vermoedelijk wilden de daders losgeld eisen.


Kampgevangenis
Blok 11 was de kampgevangenis van concentratiekamp Auschwitz I. Het was een van de meest gevreesde plekken in het hele kamp, omdat Blok 11 vrijwel altijd de dood betekende.
In Blok 11 werden personen vastgehouden die een overtreding hadden begaan. Het merendeel van dit blok bestond uit cellen. Om mensen extra streng te straffen bevatte dit blok in de kelder ook stacellen van ongeveer een vierkante meter vloeroppervlakte. Deze cellen, zonder lichtinval, waren tot aan het plafond dichtgemetseld, met alleen onderin een luik waardoor de gevangenen naar binnen moesten kruipen. In een dergelijke cel werden gevangenen vaak met vier personen opgesloten. Overdag moesten zij zo’n 11 uur werken om de rest van de tijd weer opgesloten te worden, soms tot wel 12 dagen achtereen. Veel gevangenen overleefden dit niet, zij stierven aan oververmoeidheid of verstikking. Ook waren er zogenaamde verhongercellen, waar men de gevangenen liet doodhongeren.
Als represailles voor de vlucht van een gevangene uit Auschwitz I, werden op 23 april 1941 willekeurig tien gevangenen uit Blok 2 veroordeeld tot een hongerdood in Blok 11.
Tussen Blok 10 (kampziekenhuis) en Blok 11 was een gesloten binnenplaats ingericht voor martelingen en executies. Hier werden gevangenen tegen de muur gezet. Vooraf moesten zij zich uitkleden in een omkleedruimte met wasbak in blok 11, waarna ze door een zijdeur de binnenplaats op werden gebracht. Als marteling werden de armen van de gevangenen op de rug gebonden. Vervolgens werden ze opgehangen aan hun handen. De palen waaraan dit gebeurde zijn nog steeds op deze binnenplaats te zien. Om te voorkomen dat de zieken konden zien wat zich op deze binnenplaats afspeelde zijn de ramen van blok 10 aan deze kant dichtgetimmerd.







Opnameprocedure
Als “toegangsprijs” moesten de gevangenen in blok 26 (vanaf 1944 in een nieuw gebouwencomplex) hun persoonlijke bezittingen inleveren. De gevangenen werden gedoucht, geschoren, gefotografeerd en geregistreerd. Vanaf 1942 werd bij de meeste gevangenen op de linker onderarm hun registratienummer getatoeëerd. Ze kregen klompen en een gestreepte outfit, waarop men door een merkteken kon zien tot welke groep gevangenen ze behoorden. In de laatste oorlogsjaren ontbrak het weleens aan specifieke kleren van het concentratiekamp, waardoor het kon voorkomen dat er ook mensen in burgerkleding rondliepen.









Muziek in het kamp
Net als in andere concentratie- en vernietigingskampen werd ook in Auschwitz muziek gemaakt door gevangenen. In december 1940 werd door de SS een orkest dat uit gevangenen bestond samengesteld. Auschwitz was hiermee het eerste kamp dat over een orkest beschikte. Auschwitz I en Auschwitz II hadden samen al zes verschillende orkesten, waarvan één zelfs 100 tot 120 leden telde.
De gevangenen die dagelijks het kamp verlieten om dwangarbeid te verrichten marcheerden op orkestmuziek door de poort. Terwijl het orkest aan hun linkerkant vrolijke muziek stond te spelen, werden aan de rechterkant de lichamen van vermoorde gevangenen opgestapeld als afschrikwekkend voorbeeld. In tegenstelling tot de indruk die de meeste films over Auschwitz geven, werden de meeste Joden in Auschwitz II-Birkenau gevangen gehouden. Zij gingen dus niet door deze poort. Er was ook sprake van zogenaamde begeleidingsmuziek; muziek tijdens de tocht naar de galg, bij het uitdelen van lijfstraffen of bij de weg naar de gaskamers. Op zondagen werd vaak opgetreden op de appelplaats of in de kampblokken. Er werd hier gespeeld voor zowel de kampleiding als voor de medegevangenen.
De leden van het orkest hadden het voordeel dat ze vrijwel altijd vrijgesteld waren van zwaar werk. Ze werden bovendien beter gehuisvest en kregen beter te eten dan de overige gevangenen. Men had door het maken van muziek dus aanzienlijk meer kans om te overleven. Echt goed hadden de leden van het orkest het echter niet: violiste Jetty Cantor was er na de bevrijding zo slecht aan toe dat zij maanden op krukken moest lopen.










